201706331/1/A2.
Datum uitspraak: 1 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 15 juni 2017 in zaak nr. 16/3317 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 24 mei 2016 heeft de raad het verzoek van [appellant] om gesubsidieerde rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 22 september 2016 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 juni 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1. Bij besluit van 9 oktober 2012 heeft de raad aan [appellant] een toevoeging verleend. Deze toevoeging is bij besluit van 10 februari 2016 ingetrokken na een hercontrole van zijn inkomen. Bij de hercontrole is gebleken dat [appellant] geen recht heeft op de gefinancierde rechtsbijstand, omdat zijn verzamelinkomen en/of vermogen in 2010 boven de wettelijke grens ligt. Tegen dat besluit heeft [appellant] bezwaar gemaakt. Voor die bezwaarprocedure heeft hij vervolgens een toevoeging gevraagd aan de raad. Deze aanvraag is bij het besluit van 24 mei 2016 afgewezen omdat de werkzaamheden volgens de raad vallen onder het bereik van een eerder verleende toevoeging.
In de bezwaarprocedure is er correspondentie geweest tussen [appellant] en de raad. [appellant] is per e-mail op de hoogte gesteld van een wijziging van de afwijzingsgrond. De afwijzingsgrond is gewijzigd in artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb), omdat naar het oordeel van de raad voor dit probleem geen advocaat nodig is. [appellant] heeft daar per e-mail inhoudelijk op gereageerd. De raad zou daarop een uitnodiging versturen voor de hoorzitting bij de Commissie van Bezwaar van de Raad voor Rechtsbijstand, maar die is abusievelijk niet verzonden. [appellant] zegt hierdoor te zijn benadeeld. Ook is hij het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Hij heeft een advocaat nodig vanwege de juridische complexiteit van de zaak, aldus [appellant].
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat het besluit op bezwaar op basis van voldoende informatie is genomen en dat [appellant] niet is benadeeld doordat hij niet is uitgenodigd voor een hoorzitting. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voor deze procedure geen hulp van een advocaat nodig is, aldus de rechtbank.
4. In hoger beroep betoogt [appellant] dat hij in de bezwaarprocedure ten onrechte niet is gehoord. Hij is benadeeld, omdat niet alle aspecten in de correspondentie met de raad per e-mail aan de orde zijn gekomen, aldus [appellant].
4.1. De Afdeling volgt de rechtbank in haar oordeel dat dit gebrek kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, nu aannemelijk is geworden dat [appellant] niet is benadeeld door het ontbreken van de hoorzitting. Daarbij is van belang dat [appellant] de gelegenheid heeft gehad om zijn argumenten naar voren te brengen in zijn bezwaarschrift, in de daarop volgende correspondentie per e-mail en in beroep bij de rechtbank.
5. [appellant] betoogt verder dat de bezwaarprocedure zodanig juridisch van aard was, dat hij daarvoor een advocaat nodig had. Hij stelt dat het niet slechts ging om het verstrekken van inkomensgegevens. Het ging er volgens [appellant] om of de raad het besluit na hercontrole mocht nemen op de wijze zoals dat in zijn geval is gebeurd, te weten zonder informatie vooraf en zonder eerst in de gelegenheid te zijn gesteld gegevens te verstrekken over zijn financiële omstandigheden, aan de hand waarvan door de raad nader had kunnen worden bekeken of een hercontrole wel aan de orde was. De raad had hem ook de mogelijkheid tot peiljaarverlegging moeten bieden, aldus [appellant].
5.1. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft de raad [appellant] erop gewezen dat er in het informatieblad dat bij de afgegeven toevoeging wordt gevoegd op gewezen is dat op een later moment een inkomenscontrole zou plaatsvinden. Het kan derhalve worden aangenomen dat [appellant] hiervan op de hoogte was.
5.2. Over de peiljaarverlegging heeft de Afdeling eerder, onder meer in haar uitspraak van 23 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1705, overwogen dat de raad niet gehouden is deze ambtshalve toe te passen. Ingevolge artikel 34c, eerste lid, van de Wrb beslist de raad enkel op aanvraag van een rechtszoekende of peiljaarverlegging wordt toegepast. Dat de raad ingevolge artikel 3:2 van de Awb het besluit na hercontrole zorgvuldig dient voor te bereiden, betekent niet dat de raad is gehouden daarbij ambtshalve peiljaarverlegging toe te passen. Het indienen van een aanvraag voor de toepassing van peiljaarverlegging ligt op de weg van [appellant] en is, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niet van invloed op de rechtmatigheid van het besluit op bezwaar. 5.3. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd heeft de raad geen aanleiding hoeven zien voor het oordeel dat hij niet zelf, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling niet zijnde een advocaat, zijn financiële situatie kon toelichten of de toepassing van peiljaarverlegging aan de orde kon stellen. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit een feitelijke situatie betreft die niet als complex hoeft te worden aangemerkt. Dat de raad voorafgaand aan het nemen van het besluit na hercontrole [appellant] niet in de gelegenheid heeft gesteld gegevens te verstrekken over zijn financiële omstandigheden, hoefde de raad evenmin tot het oordeel te leiden dat de zaak juridisch complex was. Uit artikel 34a, eerste lid, van de Wrb volgt niet dat de raad gehouden was om bij de voorbereiding van dit besluit bij [appellant] hiernaar te informeren. Ingevolge deze bepaling diende de raad op grond van de door de Belastingdienst verstrekte gewijzigde inkomensgegevens ambtshalve een besluit te nemen dat in de plaats komt van het eerdere besluit.
5.4. Gezien het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] voor het indienen van bezwaar tegen de intrekking van de eerder verleende toevoeging niet de hulp van een advocaat nodig had.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2018
97. BIJLAGE
Wet op de rechtsbijstand
Artikel 12
(…)
2. Rechtsbijstand wordt niet verleend indien:
(…)
g. het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
(…)
Artikel 34a
1. Het inkomen van de rechtzoekende is het inkomensgegeven in het peiljaar. Voor zover van de rechtzoekende geen inkomensgegeven beschikbaar is, wordt onder inkomen verstaan het bedrag dat in het peiljaar het inkomen zo goed mogelijk benadert, dan wel het door het bestuur op grond van door de rechtzoekende overgelegde gegevens vastgestelde bedrag aan inkomen. Indien een inkomensgegeven over het peiljaar beschikbaar is dat afwijkt van het eerder toegepaste inkomensgegeven of het bedrag, bedoeld in de tweede volzin, en dat gevolg heeft voor het al dan niet verlenen van een toevoeging of de hoogte van de door de rechtzoekende verschuldigde eigen bijdrage, neemt het bestuur ambtshalve een besluit dat in de plaats komt van het eerder genomen besluit. Artikel 34d, eerste lid, derde volzin, is van toepassing.
(…)
Artikel 34c
1. Indien in het jaar waarin de aanvraag om een toevoeging is gedaan sprake is van een terugval in het inkomen of vermogen, neemt het bestuur op aanvraag van de rechtzoekende een besluit dat is gebaseerd op het inkomen of vermogen in het jaar waarin de aanvraag om een toevoeging is gedaan. Artikel 25, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
2. Onder terugval van inkomen of vermogen wordt verstaan een vermindering van het inkomen of vermogen met ten minste 15% ten opzichte van het peiljaar.
3. De aanvraag wordt bij het bestuur ingediend binnen zes weken na de bekendmaking van het besluit waarin is beslist op de aanvraag om een toevoeging.
4. Bij de aanvraag wordt overgelegd een verklaring waarin de oorzaak van de inkomens- of vermogensdaling wordt toegelicht.