201801723/1/V2.
Datum uitspraak: 3 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 31 januari 2018 in zaak nr. 17/12058 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 11 april 2017 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingetrokken en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 31 januari 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.L. Ruiter, advocaat te Enschede, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Hetgeen in de eerste grief is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2. De staatssecretaris klaagt in zijn tweede grief terecht dat de rechtbank in het kader van de finale beslechting van het geschil ten onrechte zelf een oordeel heeft gegeven over de toepasselijkheid van het Unierechtelijke openbare-ordebegrip. De staatssecretaris heeft hiernaar immers geen onderzoek verricht en hierover geen standpunt ingenomen. Het is, zoals de staatssecretaris terecht aanvoert, aan hem om eerst de relevante gegevens te onderzoeken en vast te stellen en vervolgens een gemotiveerd standpunt in te nemen over de toepasselijkheid van het Unierechtelijke openbare-ordebegrip.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Gelet op wat onder 1. is overwogen, verklaart de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 11 april 2017 gegrond en vernietigt dat besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.
4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 31 januari 2018 in zaak nr. 17/12058;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 11 april 2017, V-nummer […];
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.503,00 (zegge: vijftienhonderddrie euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Van Eck w.g. Van de Sluis
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2018
802.