ECLI:NL:RVS:2018:2605

Raad van State

Datum uitspraak
11 juli 2018
Publicatiedatum
7 augustus 2018
Zaaknummer
201709740/3/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Geheimhoudingsbeslissing
Rechters
  • J.J. van Eck
  • J.A. Verweij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geheimhoudingsbeslissing in hoger beroep inzake vreemdelingenrecht met betrekking tot ambtsbericht

In deze zaak heeft een vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 10 november 2017, in zaak nr. 15/21619. De minister van Buitenlandse Zaken heeft stukken overgelegd die ten grondslag liggen aan het individueel ambtsbericht van 31 augustus 2016, kenmerk BAK160303.0009. Hij heeft met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kennis zal mogen nemen van deze stukken.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft op 11 juli 2018 beslist op het verzoek van de minister om de kennisneming van bepaalde stukken te beperken. De minister heeft aangegeven dat er gewichtige redenen zijn om te bepalen dat alleen de Afdeling van de stukken kennis mag nemen. Dit betreft onder andere een memorandum van 3 maart 2016 en een ongedateerd onderzoeksverslag met bijlagen.

De Afdeling heeft overwogen dat de belangen van de minister, zoals bronbescherming en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van derden, zwaarder wegen dan het belang van de vreemdeling om kennis te nemen van de stukken. De Afdeling heeft daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd geacht en het verzoek toegewezen.

De beslissing is genomen door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Verweij, griffier. De uitspraak is openbaar gedaan op 11 juli 2018.

Uitspraak

201709740/3/V1.
Datum beslissing: 11 juli 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 10 november 2017 in zaak nr. 15/21619 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
De vreemdeling heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 10 november 2017 in zaak nr. 15/21619. De minister van Buitenlandse Zaken heeft de stukken die ten grondslag liggen aan het individueel ambtsbericht van 31 augustus 2016, kenmerk BAK160303.0009, overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.
Het betreft de volgende stukken:
1. een memorandum van 3 maart 2016 van het Cluster Ambtsberichten aan de Chef de Poste van de Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden te Bakoe;
2. een ongedateerd onderzoeksverslag met bijlagen.
Overwegingen
1.    De minister heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van de stukken kennis zal nemen.
2.    Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.
3.    Naar het oordeel van de Afdeling wegen de door de minister aangevoerde redenen zwaarder dan het belang dat de vreemdeling kennis neemt van de stukken. De minister heeft terecht gewezen op de grote belangen van bronbescherming, de bescherming van bij het onderzoek gehanteerde methoden en technieken, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van een derde die niet bij het onderzoek is betrokken en het voorkomen van onevenredige benadeling.
4.    De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek toe;
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Verweij, griffier.
w.g. Van Eck    w.g. Verweij
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2018