201709219/1/V3.
Datum uitspraak: 6 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2], mede voor hun minderjarige kinderen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 9 november 2017 in zaken nrs. NL17.10192 en NL17.10194 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 4 oktober 2017 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 9 november 2017 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld.
De vreemdelingen hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2018, waar de vreemdelingen, bijgestaan door mr. M.R.F Berte, advocaat te Tilburg, zijn verschenen. Voorts zijn namens de IT-dienst van de Rechtspraak L.H.A. Morsink en mr. W.P.C.G. Derksen verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van de vreemdelingen niet-ontvankelijk verklaard omdat zij de beroepsgronden onverschoonbaar niet binnen de daarvoor gestelde termijn in het digitale dossier van de rechtbank (hierna: Mijn Rechtspraak) hebben geplaatst.
2. De rechtbank heeft de vreemdelingen, van wie de gemachtigde verplicht is om beroep langs elektronische weg in te stellen, een hersteltermijn geboden om de gronden van hun beroepen uiterlijk op 12 oktober 2017 in Mijn Rechtspraak te plaatsen. Tussen partijen is niet in geschil dat Mijn Rechtspraak op de laatste dag van de geboden hersteltermijn wegens onderhoud niet beschikbaar was. Vanwege dit onderhoud hadden de vreemdelingen ingevolge artikel 8 van het Besluit digitalisering burgerlijk procesrecht en bestuursprocesrecht hun gronden uiterlijk op 13 oktober 2017 moeten indienen. De rechtbank heeft de gronden op 16 oktober 2017 ontvangen.
2.1. In reactie op het verzoek van de rechtbank om uitleg te geven over de overschrijding van de hersteltermijn heeft de gemachtigde van de vreemdelingen aangevoerd dat zij op 13 oktober 2017 tweemaal, in de zaken van alle vreemdelingen, heeft geprobeerd de gronden in te dienen maar dat vanwege technische problemen de gronden niet in Mijn Rechtspraak zijn verschenen. Pas bij een nieuwe poging op 16 oktober 2017 verschenen de gronden in Mijn Rechtspraak. De gemachtigde heeft van haar pogingen om de gronden op 13 oktober 2017 in te dienen schermafdrukken overgelegd.
2.2. De rechtbank heeft de IT-dienst van de Rechtspraak opdracht gegeven een technisch onderzoek uit te voeren naar de werking en het gebruik van Mijn Rechtspraak in de periode van 12 oktober 2017 tot en met 16 oktober 2017. Het rapport van dit onderzoek is van 3 november 2017 (hierna: het technisch rapport).
De niet-ontvankelijkverklaring door de rechtbank
2.3. De vreemdelingen klagen in hun eerste grief dat de rechtbank ten onrechte hun beroepen niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij voeren aan dat zij op 13 oktober 2017 meerdere pogingen hebben gedaan om de beroepsgronden in te dienen en dat dit ook kan worden afgeleid uit het technisch rapport.
2.4. In het technisch onderzoek is onderzocht welke activiteiten tussen 12 oktober 2017 en 16 oktober 2017 zijn uitgevoerd met de advocatenpas van de gemachtigde. Ook is onderzocht welke activiteiten in die periode zijn uitgevoerd vanaf het IP-adres dat toebehoort aan het kantoor van de gemachtigde. Ten slotte is onderzoek gedaan of in de periode die hiervoor is genoemd documenten zijn ingediend in de zogenoemde documentendatabase van Mijn Rechtspraak.
2.5. Op verzoek van de Afdeling heeft een medewerker van de IT-dienst van de Rechtspraak op de zitting bij de Afdeling een nadere toelichting op het technisch rapport gegeven. Daaruit is naar voren gekomen dat uit dit rapport wel blijkt dat de gemachtigde met haar advocatenpas op 13 oktober 2017 actief is geweest op de webpagina van Mijn Rechtspraak die wordt gebruikt om stukken in te dienen. Wat daaruit niet blijkt is of de gemachtigde op de knop "Indienen" heeft geklikt. De medewerker heeft verder op de zitting het indienen van stukken in Mijn Rechtspraak gedemonstreerd en laten zien dat nadat op de knop "Indienen" wordt geklikt, geen bevestiging van de indiening wordt getoond en dat het vervolgens, zoals ook wordt vermeld in Mijn Rechtspraak, enige tijd kan duren voordat een ingediend stuk in Mijn Rechtspraak zichtbaar is. Dit kan soms een uur duren, aldus de medewerker.
2.6. Gegeven de soms lange wachttijd voordat de ingediende stukken in Mijn Rechtspraak zichtbaar worden en het ontbreken van een directe bevestiging van de indiening, kon de gemachtigde van de vreemdelingen haar stelling dat zij op 13 oktober 2017 heeft geprobeerd de gronden in te dienen en dat dit door een technische storing niet is gelukt niet op andere wijze staven dan met de overgelegde schermafdrukken. Gelet op deze schermafdrukken en het feit dat blijkens het technisch rapport de gemachtigde op 13 oktober 2017 zeer regelmatig de webpagina heeft bezocht die wordt gebruikt voor het indienen van stukken, kan aan de omstandigheid dat uit het rapport niet blijkt dat daarbij ook op de knop "Indienen" is geklikt geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. Uit de gegeven uitleg van de IT-dienst van de Rechtspraak op de zitting volgt niet eenduidig of een poging om stukken in te dienen die niet slaagt, te zien zou zijn in de logging van handelingen die is opgenomen in het technisch rapport. Onder deze omstandigheden moet het ervoor worden gehouden dat de gemachtigde op 13 oktober 2017 daadwerkelijk heeft geprobeerd om op de voorgeschreven wijze stukken in te dienen maar dat dit om een technische reden niet is gelukt. In dat verband is relevant dat uit de overgelegde correspondentie tussen de gemachtigde en een medewerker van het Rechtspraak Servicecentrum volgt dat de gemachtigde pas later te horen kreeg dat dit wellicht komt omdat zij de cookies in haar webbrowser niet heeft verwijderd. Voor zover deze veronderstelling juist is kan het niet verwijderen van cookies de vreemdelingen niet worden tegengeworpen, omdat geen informatie daarover op Mijn Rechtspraak was te vinden en niet is gebleken dat de noodzaak tot verwijdering van cookies anderszins voor de gemachtigde duidelijk had moeten zijn. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank ten onrechte de beroepen ingevolge artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard. De grief slaagt.
3. Het hoger beroep van de vreemdelingen is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De overige grieven behoeven geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de besluiten van 4 oktober 2017 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden.
Beoordeling van de beroepsgronden
4. De vreemdelingen hebben, mede voor hun minderjarige kinderen, op 29 juni 2017 in Nederland asielaanvragen ingediend. Niet in geschil is dat Italië krachtens de Dublinverordening (PB 2013 L 180) verantwoordelijk is voor de behandeling van deze asielaanvragen.
5. De vreemdelingen hebben in beroep betoogd dat de staatssecretaris ten onrechte van het interstatelijk vertrouwensbeginsel is uitgegaan, althans dat de staatssecretaris hen, zonder het verkrijgen van individuele garanties niet kan overdragen aan Italië. Zij beroepen zich daarvoor op het arrest van het EHRM van 4 november 2014, Tarakhel tegen Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712. Zij hebben aangevoerd dat de brieven van de Italiaanse autoriteiten van 8 juni 2015, 15 februari 2016 en 12 oktober 2016, die bekend staan als Circular Letters, waar de staatssecretaris naar verwijst niet kunnen worden gezien als voldoende garanties als bedoeld in het arrest Tarakhel, omdat hieruit een dalende lijn in het aantal opvangplekken in het SPRAR-netwerk blijkt. De vreemdelingen hebben ter staving van hun betoog verder naar de volgende stukken verwezen:
1. het rapport "Report on the current situation of asylum seekers and beneficiaries of protection, in particular Dublin returnees, in Italy" van de Swiss Refugee Council (SFH/OSAR) van 15 augustus 2016;
2. het rapport "Is mutual trust enough? The situation of persons with special reception needs upon return to Italy" van de Danish Refugee Council (DRC) en de Swiss Refugee Council (SFH/OSAR) van 9 februari 2017;
3. het rapport "Country Report: Italy (2016 update)" van de Asylum Information Database (AIDA) van 28 februari 2017;
4. het rapport "A Perfect Storm" van Amnesty International van juli 2017;
5. de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 28 augustus 2017 in zaak NL17.6038;
6. de brief "Italië - Dublin (recente ontwikkelingen)" van VluchtelingenWerk Nederland van 19 maart 2018.
5.1. Hoewel in Italië de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers bepaalde tekortkomingen kennen, hebben de vreemdelingen met hetgeen zij hebben aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat de staatssecretaris voor Italië ten onrechte van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaat. Ondanks dat de vreemdelingen verder terecht stellen dat uit de Circular Letters naar voren komt dat het aantal opvangplekken in het SPRAR-netwerk is afgenomen, blijkt daaruit niet dat de Italiaanse autoriteiten de toezegging de capaciteit van de opvang te zullen vergroten indien daartoe noodzaak bestaat niet zullen nakomen. De staatssecretaris heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdelingen na overdracht aan Italië passende huisvesting zullen krijgen gelet op de leeftijd van de kinderen en dat zij als gezin bij elkaar kunnen blijven zodat wordt voldaan aan de vereisten die zijn gesteld in het arrest Tarakhel. De beroepsgrond faalt.
5.2. De vreemdelingen hebben verder in beroep betoogd dat de staatssecretaris vanwege bijzondere individuele omstandigheden de asielverzoeken van de vreemdelingen krachtens artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in behandeling moet nemen. Zij voeren aan dat de schoonvader van vreemdeling 1 van plan is naar Italië af te reizen om hem uit racistische motieven te vermoorden. Verder voeren zij aan dat vreemdeling 1 aan een posttraumatische stressstoornis (ptss) leidt.
5.3. Met de overgelegde schermafdrukken van de telefoon van vreemdeling 2 van een conversatie waarin staat dat haar vader van plan is naar Italië af te reizen en een nieuwsbericht waarin hij wordt aangewezen als een zeer agressieve nationalist hebben de vreemdelingen niet aannemelijk gemaakt dat bij overdracht een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het EVRM. Zoals de staatssecretaris terecht heeft gesteld, is het aan de Italiaanse autoriteiten om bescherming te bieden tegen de schoonvader. Ter toelichting op het besluit heeft de staatssecretaris op de zitting bij de rechtbank zich verder terecht op het standpunt gesteld dat hij ervan uitgaat dat de Italiaanse autoriteiten deze bescherming, indien nodig, zullen bieden. Verder volgt uit wat de vreemdelingen hebben overgelegd niet dat de schoonvader over zo veel invloed beschikt dat een reëel risico bestaat dat hij de vreemdelingen binnen het gehele grondgebied van Italië zal weten te vinden.
5.4. De vreemdelingen hebben hun betoog dat vreemdeling 1 aan ptss leidt gestaafd met brieven van een psycholoog van 17 oktober 2017 en 18 maart 2018. In deze brieven wordt, gelet op hetgeen in het vorengaande is overwogen, ten onrechte verondersteld dat de vreemdelingen in Italië niet veilig zijn. De staatssecretaris heeft daarin terecht geen aanleiding gezien de aanvraag alsnog aan zich te trekken. Daarbij gaat de staatssecretaris, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, er terecht van uit dat Italië over met Nederland vergelijkbare medische verzorgingsmogelijkheden beschikt zodat de klachten van vreemdeling 1 daar, indien nodig, behandeld kunnen worden. De beroepsgrond faalt.
6. Het beroep is ongegrond.
7. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 9 november 2017 in zaken nrs. NL17.10192 en NL17.10194;
III. verklaart de in die zaken ingestelde beroepen ongegrond;
IV. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2018
47-852.