ECLI:NL:RVS:2018:2616
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 13 oktober 2017. De rechtbank had in die uitspraak het beroep van de vreemdeling en de referent gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris van 15 september 2016, waarin de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf werd afgewezen, vernietigd. De staatssecretaris was verplicht om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de overwegingen van de rechtbank.
De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. In het hogerberoepschrift is aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep echter kennelijk ongegrond verklaard. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, wat betekent dat de staatssecretaris de vreemdeling alsnog een nieuw besluit moet voorleggen.
Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met de behandeling van het hoger beroep zijn gemaakt. Dit bedrag is vastgesteld op € 501,00, dat geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tevens is er een griffierecht van € 501,00 opgelegd aan de staatssecretaris.