ECLI:NL:RVS:2018:2618

Raad van State

Datum uitspraak
8 augustus 2018
Publicatiedatum
8 augustus 2018
Zaaknummer
201804193/1/R2 en 201804193/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • D.A.C. Slump
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Stationsstraat 14 Abcoude en voorlopige voorziening

Op 8 augustus 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Stationsstraat 14 Abcoude". Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente De Ronde Venen op 22 februari 2018, maakt de bouw van maximaal vier grondgebonden woningen mogelijk op een perceel dat voorheen de locatie van de Rabobank was. De appellant, wonend in Abcoude, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij meent dat het plan in strijd is met de door de gemeente opgestelde ontwikkelingsvisie.

Tijdens de zitting op 30 juli 2018 zijn de appellant en de raad vertegenwoordigd door gemachtigden verschenen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld en partijen hebben toestemming gegeven om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. De appellant vreest dat het groene karakter van het perceel en de omgeving zal worden aangetast door de bouwplannen, en betoogt dat de bouwhoogte te hoog is en niet in overeenstemming met de ontwikkelingsvisie.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsruimte heeft en dat de betrokken belangen zorgvuldig zijn afgewogen. De voorzieningenrechter concludeert dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om een maximum bouwhoogte van 9 meter toe te staan en dat de mogelijkheid voor bijgebouwen binnen 19 meter van de achterzijde van het perceel niet in strijd is met de ontwikkelingsvisie. Het beroep van de appellant is ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201804193/1/R2 en 201804193/2/R2.
Datum uitspraak: 8 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te Abcoude,
en
de raad van de gemeente De Ronde Venen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Stationsstraat 14 Abcoude" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 juli 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], en de raad, vertegenwoordigd door F.B. Dull, zijn verschenen. Verder is ter zitting UBA Projectontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde B], gehoord.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het bestemmingsplan "Stationsstraat 14 Abcoude" heeft betrekking op het perceel aan de Stationsstraat 14 in Abcoude en maakt ter plaatse maximaal 4 grondgebonden woningen mogelijk. Het perceel heeft een oppervlakte van 1.950 m2 en ligt in het centrum van Abcoude. Op dit perceel was voorheen de Rabobank gevestigd. Het voormalige bankgebouw is afgebroken, waardoor het perceel momenteel braak ligt. Na sluiting van de Rabobank heeft het gemeentebestuur in 2012 in een ontwikkelingsvisie randvoorwaarden opgenomen waaraan ontwikkelingsplannen voor deze locatie moeten voldoen.
[appellant] woont aan de [locatie]. Zijn woonperceel grenst aan het plangebied. Hij kan zich onder andere niet met het plan verenigen omdat het plan volgens hem is vastgesteld in strijd met de door de gemeente opgestelde ontwikkelingsvisie.
Onmiddellijk uitspraak in hoofdzaak
2.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Algemeen toetsingskader
3.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De voorzieningenrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De voorzieningenrechter stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Beroepsgronden
4.    [appellant] vreest aantasting van het groene karakter van het perceel aan de Stationsstraat 14 en van Abcoude als gevolg van dit plan.
Hij betoogt dat het plan had moeten voorzien in een lagere bouwhoogte voor de toegestane tweedelijnsbebouwing, vanwege het op het perceel aanwezige groen. [appellant] wijst erop dat het perceel is verhoogd ten opzichte van de aangrenzende percelen ter plaatse waar de tweedelijnsbebouwing is voorzien. Hij vreest dat daardoor hogere bebouwing dan voorheen kan worden gerealiseerd.
Daarnaast betoogt hij dat in strijd met de door de gemeente opgestelde ontwikkelingsvisie bijgebouwen worden toegestaan binnen 19 meter gemeten van de achterzijde van het perceel.
4.1.    De raad stelt dat een maximum bouwhoogte van 9 meter voor de twee voorziene woningen in de tweede lijn geen afbreuk doet aan het groene karakter van het perceel en van Abcoude. Daarnaast stelt de raad onder verwijzing naar de raadsinformatienota van 16 januari 2018 dat uit de context van de ontwikkelingsvisie blijkt dat deze visie niet in de weg staat aan bijgebouwen binnen 19 meter gemeten van de achterzijde van het perceel. Daarbij acht de raad van belang dat in het plan beperkte bouwmogelijkheden zijn opgenomen voor bijgebouwen die ervoor zorgen dat het groene karakter van het perceel niet wordt aangetast.
4.2.    Het gemeentebestuur heeft in april 2012 een ontwikkelingsvisie voor het perceel opgesteld, de ‘Ontwikkelingsvisie Rabobank-locatie’. Deze visie is in nauw overleg met de omwonenden tot stand gekomen en vormt het uitgangspunt voor de in het plan voorgenomen ontwikkeling.
In de ontwikkelingsvisie staat dat is onderkend dat bebouwing in de tweede lijn invloed kan hebben op het groene karakter van het perceel. Maar omdat het voormalige gebouw van de Rabobank een diepte van 35 meter had, is in de ontwikkelingsvisie vastgelegd dat onder voorwaarden kan worden ingestemd met bebouwing in de tweede lijn zonder dat dit ten koste gaat van het groen dat aan de achterzijde van het perceel aanwezig is en de privacy van omwonenden. Eén van die randvoorwaarden is dat de maximale goothoogte 4 meter mag bedragen en de maximale nokhoogte 9 meter. Een andere voorwaarde is dat de minimale afstand van de bebouwing tot de achterzijde van het perceel 19 meter bedraagt.
4.3.    Voor de voorgenomen bebouwing in de tweede lijn is aan een gedeelte van de gronden aan de achterzijde van het perceel de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - tweede lijnsbebouwing", de aanduiding "bouwvlak" en de maatvoering "maximum goothoogte (m) = 4" en "maximum bouwhoogte (m) = 9" toegekend. Op grond van artikel 2, lid 2.4, van de planregels wordt de bouwhoogte van een bouwwerk gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw. In artikel 1, lid 1.38, van de planregels is gedefinieerd wat onder peil wordt verstaan. Op basis van de planregels is het peil ter plaatse van de tweedelijnsbebouwing, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein. Daarnaast is in artikel 5, lid 5.2, aanhef en onder c, van de planregels vastgelegd dat gebouwen binnen het bouwvlak moeten worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - tweedelijns bebouwing" (sba-2).
Verder bevindt zich aan de achterzijde van het perceel een bomenrij. Voor deze bomenrij is in het plan over de breedte van het perceel een strook met de bestemming "Groen" opgenomen.
Daarnaast staat het plan bijgebouwen toe aan de achterzijde van het perceel. Voor deze bijgebouwen is aan de gronden aan de achterzijde van het perceel de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - zone bijgebouwen" en de maatvoeringen "maximum vloeroppervlakte (m2)=30" en "maximum vloeroppervlakte (m2)=20" toegekend.
4.4.    Gezien de maximum goot-en bouwhoogte van 4 en 9 meter zal de tweedelijnsbebouwing bestaan uit één laag met kap. De hoogte van de bebouwing in de tweede lijn wordt gerekend van het afgewerkte bouwterrein tot aan het hoogste punt van een gebouw. Desgevraagd heeft de raad toegelicht dat ook het voormalige gebouw van de Rabobank bestond uit één laag met kap. Over de vrees van [appellant] dat op het perceel ter plaatse van de tweedelijnsbebouwing hogere bebouwing kan worden gerealiseerd dan voorheen omdat het perceel is opgehoogd, heeft de raad onweersproken gesteld dat het perceel daar niet is opgehoogd nadat het voormalige gebouw van de Rabobank is afgebroken en dat het peil van het afgewerkte bouwterrein nagenoeg gelijk is aan het peil ter plaatse van de bebouwing in de eerste lijn dat wordt gemeten ten opzichte van het straatpeil. Daarbij komt dat het bouwvlak voor de bebouwing in de tweede lijn is gesitueerd op 19 meter van de achterzijde van het perceel en op 16 meter van de bestemming "Groen" ten behoeve van de bomenrij aan de achterzijde van het perceel. Bovendien is ter plaatse van de voorgenomen bebouwing in de tweede lijn geen bestaand groen aanwezig dat moet worden beschermd.
Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de toegestane bouwhoogte van 9 meter het groene karakter van het perceel aan de Stationsstraat 14 en Abcoude onevenredig aantast. De raad heeft daarom in redelijkheid een maximum bouwhoogte van 9 meter kunnen toekennen aan de gronden waarop voor de bebouwing in de tweede lijn is voorzien.
Dit betoog slaagt niet.
4.5.    Daarnaast mogen op grond van de planregels ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - zone bijgebouwen" bijgebouwen worden gerealiseerd. Dit heeft tot gevolg dat bijgebouwen zijn toegestaan binnen 19 meter gemeten van de achterzijde van het perceel. [appellant] betoogt dat het plan op dit punt niet in overeenstemming is met de ontwikkelingsvisie omdat daarin voor behoud van het aanwezige groen wordt gesproken over een minimale afstand van 19 meter van de bebouwing tot de achterzijde van het perceel. De raad verwijst in dit verband naar de raadsinformatienota van 16 januari 2018. Daarin staat dat bebouwing in de context van de ontwikkelingsvisie moet worden gelezen als hoofdgebouwen en dat het niet de opzet van de ontwikkelingsvisie is om elke vorm van bebouwing binnen de 19 meter uit te sluiten. De voorzieningenrechter overweegt dat in de ontwikkelingsvisie weliswaar alleen wordt gesproken van bebouwing en dus geen onderscheid wordt gemaakt tussen hoofd- en bijgebouwen, maar dat de raad onder verwijzing naar de raadsinformatienota van 16 januari 2018 aannemelijk heeft gemaakt dat de in het plan geboden mogelijkheid van bijgebouwen binnen 19 meter gemeten van de achterzijde van het perceel niet in strijd is met de ontwikkelingsvisie. Ook gezien de beperkte bouwmogelijkheden op de gronden tussen de bebouwing in de tweede lijn en de groenbestemming aan de achterzijde van het perceel bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - zone bijgebouwen" heeft kunnen toekennen aan gronden binnen 19 meter gemeten van de achterzijde van het perceel.
Dit betoog slaagt eveneens niet.
4.6.    Voor het overige heeft [appellant] zich in zijn beroepschrift beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft in het beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Conclusie
5.    Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het beroep van [appellant] ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het beroep ongegrond;
II.    wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.E. Reichardt, griffier.
w.g. Slump    w.g. Reichardt
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2018
772.