ECLI:NL:RVS:2018:2645

Raad van State

Datum uitspraak
8 augustus 2018
Publicatiedatum
8 augustus 2018
Zaaknummer
201709678/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgtoeslag en kindgebonden budget met betrekking tot de partnerstatus

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had bij besluit van 21 juli 2016 de zorgtoeslag en het kindgebonden budget van [appellante] voor 2016 opnieuw berekend, waarbij de zorgtoeslag op nihil en het kindgebonden budget op € 296,00 werd vastgesteld. Dit besluit werd door [appellante] bestreden, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard door de Belastingdienst/Toeslagen op 19 december 2016.

De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht het inkomen van de broer van [appellante] had betrokken bij de berekening van het toetsingsinkomen, omdat hij als toeslagpartner werd aangemerkt. [appellante] stelde in hoger beroep dat haar broer feitelijk niet op het adres woonde, maar het enkel als postadres gebruikte. De Raad van State overwoog dat de Belastingdienst/Toeslagen de regels correct had toegepast, aangezien [appellante] en haar broer tot 27 december 2016 op hetzelfde adres stonden ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP).

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 8 augustus 2018.

Uitspraak

201709678/1/A2.
Datum uitspraak: 8 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [den haag],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 oktober 2017 in zaak nr. 17/683 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 juli 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag en het kindgebonden budget van [appellante] voor 2016 opnieuw berekend en onderscheidenlijk op nihil en € 296,00 gesteld.
Bij besluit van 19 december 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 oktober 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juli 2018, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    [appellante] stond volgens de basisregistratie personen (hierna: BRP) het gehele jaar 2016 met haar zoon, [zoon], ingeschreven op het adres [locatie] te Den Haag. Tot 27 december 2016 stond volgens de BRP op dit adres ook de broer van [appellante], [broer], ingeschreven.
2.    De Belastingdienst/Toeslagen heeft in zijn bij besluit van 19 december 2016 gehandhaafde besluit van 21 juli 2016 [broer] als toeslagpartner van [appellante] aangemerkt en zijn inkomen betrokken bij de berekening van het toetsingsinkomen van [appellante].
3.    In hoger beroep betoogt [appellante] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Belastingdienst/Toeslagen het inkomen van haar broer niet bij de berekening van het toetsingsinkomen had mogen betrekken. Volgens [appellante] woonde haar broer feitelijk niet op het adres [locatie], maar gebruikte hij dit adres alleen als postadres. Sinds november 2016 is het mogelijk een postadres in te schrijven in het BRP. De Belastingdienst/Toeslagen had haar geval overeenkomstig de later in werking getreden regels moeten behandelen, aldus [appellante].
3.1.    Artikel 3, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen luidt als volgt:
"In aanvulling op het eerste lid wordt voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen onder partner mede verstaan degene die als ingezetene op hetzelfde woonadres is ingeschreven in de BRP als de belanghebbende en: […]
e. die evenals de belanghebbende meerderjarig is, waarbij op dat woonadres tevens een minderjarig kind van ten minste een van beiden staat ingeschreven, behoudens ingeval de belanghebbende door middel van een schriftelijke huurovereenkomst, waaraan bij ministeriële regeling nadere voorwaarden kunnen worden gesteld, doet blijken dat een van beiden op zakelijke gronden een gedeelte van de woning huurt van de ander; […]"
3.2.    Zoals [appellante] zelf heeft aangegeven was het pas vanaf november 2016 mogelijk een postadres in te schrijven in het BRP. De Belastingdienst/Toeslagen heeft ter zitting verklaard dat hij die mogelijkheid ook hiervoor al bood. Vast staat echter dat [appellante] van deze mogelijkheid, ook vanaf november 2016 tot 27 december 2016, geen gebruik heeft gemaakt. [appellante] en [broer] stonden in het jaar 2016 tot 27 december op hetzelfde adres ingeschreven in de BRP. Nu [appellante] ook niet heeft aangetoond dat [broer] een gedeelte van haar woning huurde, volgt uit de hierboven aangehaalde bepaling dat [broer] moet worden aangemerkt als haar partner. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het inkomen van [broer] mocht betrekken bij de berekening van het toetsingsinkomen van [appellante].
Het betoog faalt.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Lubberdink    w.g. Dijkshoorn
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2018
735.