201707990/1/A1.
Datum uitspraak: 8 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Alkmaar,
en
het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 september 2017 heeft het college locatie MA079R op de hoek van de Havikweg en de Kerkuilstraat te Alkmaar aangewezen voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: orac).
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.F.E. Mackay, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. L. Fellinga, J. Duivenvoorden en M. Hartog, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij het bestreden besluit heeft het college locatie MA079R aan het pleintje met parkeerplaatsen op de hoek van de Havikweg en de Kerkuilstraat, ter hoogte van het perceel Havikweg 19, aangewezen als locatie waar een orac wordt geplaatst. De orac zal worden voorzien van een toegangssysteem, zodat deze alleen kan worden gebruikt door personen die hun huisvuil bij die orac ter inzameling mogen aanbieden.
[appellant] woont in de woning [locatie]. Hij kan zich niet verenigen met de aanwijzing van locatie MA079R voor de inzameling van zijn huishoudelijk restafval, omdat hij zijn afval bij een orac op een andere locatie ter inzameling wil mogen aanbieden.
2. Bij de aanwijzing van locaties voor de plaatsing van orac’s komt het college beleidsruimte toe. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college in redelijkheid tot de aangewezen locatie heeft kunnen komen.
3. [appellant] komt niet op tegen de aanwijzing van locatie MA079R als locatie voor de plaatsing van de orac. Hij komt wel op tegen de aanwijzing van deze locatie als locatie waar hij zijn huishoudelijk restafval dient aan te bieden. [appellant] betoogt dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen bepalen dat hij voor het aanbieden van zijn huishoudelijk restafval gebruik dient te maken van de orac op locatie MA079R, nu het voor hem niet praktisch is om zijn huishoudelijk restafval daarnaartoe te brengen. Hiertoe voert hij aan dat hij nooit langs deze locatie komt omdat hij altijd via een andere route de wijk verlaat en dat [appellante B] chronisch ziek is, waardoor het voor haar onnodig belastend is om naar locatie MA079R te lopen om daar het huishoudelijk restafval ter inzameling aan te bieden. [appellant] wijst erop dat hij zijn auto parkeert op het parkeerterrein aan de Albatrosweg, waar ook een orac is voorzien. [appellant] betoogt dat het college om deze redenen locatie MA075R aan de Albatrosweg had moeten aanwijzen als locatie waar hij zijn huishoudelijk restafval dient aan te bieden.
3.1. Het college stelt dat de afstand van zowel locatie MA079R als van locatie MA075R naar de woning van [appellant] ongeveer 80 m bedraagt, zodat volgens hem de locaties in dat opzicht gelijkwaardig zijn. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat in beginsel niet naar aanleiding van zienswijzen alsnog een andere locatie wordt aangewezen. Ter zitting heeft het gesteld dat indien het [appellant] zou worden toegestaan gebruik te maken van een andere orac, hetzij door alsnog een andere orac aan te wijzen als orac waar hij zijn huishoudelijk restafval ter inzameling mag aanbieden, hetzij door afgifte van een tweede pasje voor het toegangssysteem, hiermee een precedent wordt geschapen. Op grond daarvan zullen naar verwachting andere bewoners ook een andere orac dan de voor hen aangewezen locatie willen gebruiken en dat zou nadelige logistieke gevolgen hebben, aldus het college. Op de voorziene orac op locatie MA075R zijn reeds honderd huishoudens aangewezen, waarmee volgens het college de maximale capaciteit van de orac is bereikt. Als meer dan honderd huishoudens gebruik maken van een orac, zal de ledigingsfrequentie voor die ene orac moeten worden verhoogd, wat volgens het college ongewenst is.
3.2. De Afdeling is van oordeel dat in wat [appellant] heeft aangevoerd het college geen aanleiding heeft hoeven zien om te bepalen dat hij niet de orac op locatie MA079R, maar die op locatie MA075R mag gebruiken om zijn huishoudelijk restafval aan te bieden. De loopafstanden van de woning van [appellant] tot de twee locaties is nagenoeg gelijk. De gestelde omstandigheden dat [appellant] nooit langs de locatie komt en hij het niet prettig vindt om van zijn vaste looproute af te wijken, zijn onvoldoende voor het oordeel dat het college de orac op de locatie niet heeft kunnen aanwijzen als orac waarvan hij gebruik dient te maken. Dat zijn vrouw chronisch ziek is, hoeft [appellant] er niet van te weerhouden zelf het restafval bij de desbetreffende orac aan te bieden.
Bovendien ziet de Afdeling geen aanleiding om te twijfelen aan de door het college gegeven toelichting op de capaciteit van de orac, de logistieke gevolgen van het aanwijzen van de andere locatie en de ongewenste precedentwerking daarvan.
Gelet op het vorenstaande heeft het college in redelijkheid kunnen besluiten dat [appellant] zijn huishoudelijk restafval dient aan te bieden bij de orac op de aangewezen locatie.
Het betoog faalt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Michiels
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2018
163-860.