201709661/1/A1.
Datum uitspraak: 8 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Julianadorp, gemeente Den Helder,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Helder,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 31 oktober 2017 heeft het college locatie JD08 ter hoogte van de woning [locatie] te Julianadorp aangewezen voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: orac).
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. H.S. de Lint, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door L. Kronenburg en M. Veen, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij het bestreden besluit heeft het college locatie JD08 ter hoogte van de woning [locatie] aangewezen als locatie waar een orac wordt geplaatst.
[appellant] woont in de woning [locatie]. Hij kan zich niet verenigen met de aanwijzing van de locatie in de nabijheid van zijn woning.
2. Bij de aanwijzing van locaties voor de plaatsing van orac’s komt het college beleidsruimte toe. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college in redelijkheid tot de aangewezen locatie heeft kunnen komen.
3. Bij het bepalen van de locaties voor de orac’s heeft het college de uitgangspunten, zoals neergelegd in het stuk "Uitgangspunten voor de locatiekeuze ondergrondse restcontainers op afstand in Den Helder", gehanteerd. Deze uitgangspunten houden onder meer in dat containers niet worden geplaatst op locaties waar lediging van de orac betekent dat hoofdroutes van verkeer geblokkeerd worden.
4. [appellant] betoogt dat het college de locatie niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen. Hij voert hiertoe aan dat de orac aan de toegangsweg van de wijk geplaatst zal worden, waardoor het inzamelvoertuig de toegang tot de wijk zal blokkeren bij het ledigen van de orac.
4.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het de locatie in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen. Het stelt dat, indien het inzamelvoertuig bij het ledigen van de orac de weg al zou blokkeren, dit niet vaak zal voorkomen en slechts van korte duur zal zijn.
4.2. De orac is voorzien aan de Boterzwin, nabij de Boterrug. Het desbetreffende deel van de Boterzwin is geen doorgaande weg. Al het gemotoriseerd verkeer dat naar de aan dat deel van de Boterzwin gelegen woningen gaat, zal vanaf de Boterrug langs de locatie komen. In beginsel zal slechts bestemmingsverkeer gebruik maken van de straat.
Het college heeft ter zitting toegelicht dat het inzamelvoertuig niet zodanig breed is dat het bij het ledigden van de orac de Boterzwin zal blokkeren. Naar het oordeel van de Afdeling mocht het college ervan uitgaan dat, gelet op de breedte van de straat, niet valt te verwachten dat motorvoertuigen het inzamelvoertuig niet kunnen passeren. Ook indien dat in incidentele gevallen toch niet mogelijk zou zijn, hoefde het college daarin geen aanleiding te zien om locatie JD08 niet aan te wijzen voor de plaatsing van de orac. In aanmerking genomen dat de orac eenmaal per week wordt geledigd en dat het ledigen niet meer dan vier minuten in beslag neemt, zal eventuele hinder door blokkering van de straat door het inzamelvoertuig niet zodanig zijn dat het college niet in redelijkheid de locatie kon aanwijzen. Mocht overigens het passeren vanwege geparkeerde auto’s in de praktijk op meer dan incidentele basis onmogelijk blijken, dan heeft het college te kennen gegeven dat besloten kan worden het parkeren nabij de orac te verbieden.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt verder dat het college de locatie niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen, omdat er geschiktere locaties zijn voor de plaatsing van de orac. [appellant] noemt daartoe drie alternatieve locaties in de wijk, namelijk de locaties bij het grasveld met bomen bij het pand Boterzwin 1211, de straathoek ter hoogte van het pand Boterzwin 1206 en de groenstrook tegenover het pand Boterzwin 1203.
5.1. Het college stelt zich in de van het besluit van 31 oktober 2017 deel uitmakende zienswijzenrapportage op het standpunt dat de drie alternatieve locaties die [appellant] heeft genoemd, niet geschikter zijn dan de aangewezen locatie JD08. De locatie op het grasveld bij het pand Boterzwin 1211 is volgens het college niet goed bereikbaar voor het inzamelvoertuig. De twee andere locaties liggen volgens het college minder centraal dan locatie JD08 en zijn ook vanuit verkeerstechnisch oogpunt minder gunstig. Voorts zou op geen van de drie locaties de aanwezigheid van een orac minder overlast voor omwonenden opleveren dan op locatie JD08, aldus het college.
5.2. De door [appellant] genoemde locatie ter hoogte van het pand Boterzwin 1211 ligt aan een bestraat pad langs een grasveld met bomen. Het college heeft ter zitting toegelicht dat deze locatie voor het inzamelvoertuig niet bereikbaar is, omdat het voertuig de bocht van het pad niet kan maken.
De door [appellant] genoemde locatie ter hoogte van het pand Boterzwin 1206 ligt aan een bocht in de weg, in welke bocht bovendien een fietspad op de weg aansluit. Het college heeft ter zitting toegelicht dat deze locatie niet geschikt is voor de plaatsing van een orac, omdat ter plaatse kabels en leidingen in de grond liggen.
De locatie ter hoogte van het pand Boterzwin 1203 ligt in de groenstrook langs de weg. Deze locatie ligt minder centraal in het gebied, waar de woningen liggen waarvoor de orac is bedoeld, dan locatie JD08, zodat de loopafstanden van en naar de orac voor een deel van de gebruikers daarvan groter worden, aldus het college. Ook nabij deze locatie sluit een fietspad op de weg aan, zodat deze locatie met het oog op de verkeersveiligheid volgens het college minder geschikt is voor het plaatsen van een orac dan de aangewezen locatie.
5.3. Gelet op wat onder 4.2 is overwogen, heeft het college de aangewezen locatie geschikt kunnen achten voor de plaatsing van een orac. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan de juistheid van wat het college heeft gesteld over de alternatieve locaties te twijfelen. Het college heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de door [appellant] genoemde alternatieve locaties niet geschikter zijn voor plaatsing van een orac dan de aangewezen locatie. Deze alternatieve locaties geven dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid locatie JD08 heeft kunnen aanwijzen.
Het betoog faalt.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Michiels
lid van de enkelvoudige kamer De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2018
163-860.