ECLI:NL:RVS:2018:2680

Raad van State

Datum uitspraak
7 augustus 2018
Publicatiedatum
8 augustus 2018
Zaaknummer
201806124/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep in vreemdelingenbewaring

In deze zaak heeft de Raad van State op 7 augustus 2018 uitspraak gedaan over het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring was gesteld. De vreemdeling was op 6 juni 2018 in vreemdelingenbewaring geplaatst, waarna hij op 19 juli 2018 door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, in zijn beroep ongegrond werd verklaard. De rechtbank wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.K. Bhadai, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.

De Raad van State overweegt dat het hogerberoepschrift, volgens artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000, grieven moet bevatten tegen de uitspraak van de rechtbank. De Raad constateert dat de vreemdeling in zijn hogerberoepschrift deels herhaalt wat eerder in beroep is aangevoerd en dat andere argumenten niet eerder zijn ingediend. Dit is in strijd met de vereisten van artikel 85, dat bepaalt dat grieven in hoger beroep binnen de toetsing van het bestreden besluit moeten blijven. Aangezien de aangevoerde grieven niet voldoen aan de wettelijke vereisten, verklaart de Raad het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk.

De Raad van State besluit dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 7 augustus 2018, en de betrokken rechters zijn mr. J.J. van Eck en mr. H. Vonk, die als griffier fungeerde.

Uitspraak

201806124/1/V3.
Datum uitspraak: 7 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 19 juli 2018 in zaak nr. NL18.12341 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 6 juni 2018 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 19 juli 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.K. Bhadai, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bevat het hogerberoepschrift, in aanvulling op artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van de Awb, een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank.
Ingevolge het tweede lid omschrijft een grief het onderdeel van de uitspraak waarmee de indiener zich niet kan verenigen, alsmede de gronden waarop de indiener zich daarmee niet kan verenigen.
Ingevolge het derde lid wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, indien niet is voldaan aan het eerste of tweede lid, aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het hoger beroep.
Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing, indien niet is voldaan aan de vereisten vermeld in artikel 6:5, eerste lid, onder c en d, of aan het eerste of tweede lid van dit artikel.
2.    Hetgeen de vreemdeling in het hogerberoepschrift naar voren heeft gebracht, is deels slechts een herhaling van een in beroep naar voren gebracht standpunt, waarop de rechtbank heeft beslist. Hetgeen de vreemdeling voor het overige daarin heeft aangevoerd, is niet als zodanig in eerste aanleg naar voren gebracht. Dat dat voor het eerst in hoger beroep gebeurt, verdraagt zich niet met het bepaalde in voormeld artikel 85. Uit deze bepaling volgt dat de grieven in hoger beroep moeten blijven binnen de toetsing van het bestreden besluit die de voorzieningenrechter heeft verricht, dan wel, gelet op de daartegen voor haar aangevoerde beroepsgronden en de door haar te verrichten ambtshalve toetsing, behoorde te verrichten.
Nu hetgeen is aangevoerd daaraan niet voldoet, is geen sprake van één of meer grieven in de zin van voormeld artikel 85, tweede lid. Daarom is niet voldaan aan voormeld artikel 85, eerste lid.
3.    Het hoger beroep is, gelet op voormeld artikel 85, derde lid, kennelijk niet-ontvankelijk.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier.
w.g. Van Eck    w.g. Vonk
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2018
345-846.