201708229/1/A1.
Datum uitspraak: 15 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellante sub 1], gevestigd te Heusden, gemeente Asten,
2. [appellant sub 2], wonend te Heusden, gemeente Asten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 30 augustus 2017 in zaak nr. 17/570 in het geding tussen:
[appellante sub 1]
en
het college van burgemeester en wethouders van Asten.
Procesverloop
Bij besluit van 23 november 2015 heeft het college aan [appellant sub 2] omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een nieuwe woning op de locatie [locatie 1] te Heusden.
Bij besluit van 3 januari 2017 heeft het college het door [appellante sub 1] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor zover het is gericht tegen het niet opnemen van voorwaarden inzake:
- oprichten en in stand houden bijgebouw of vergelijkbare afscherming;
- sloop van de bestaande woning;
- het situeren van geluidsgevoelige ruimten aan de westzijde van de nieuwe woning, het besluit van 23 november 2015 hersteld voor zover het deze voorwaarden betreft en het besluit van 23 november 2015 voor het overige in stand gelaten. Bij het besluit van 3 januari 2017 heeft het college aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden toegevoegd:
- voordat de nieuwe woning in gebruik wordt genomen, dient het bijgebouw (of een andere gelijkwaardige geluidafschermende voorziening) gerealiseerd te zijn. Deze voorziening moet aanwezig blijven zolang de nieuwe woning in stand wordt gehouden;
- de bestaande woning dient zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 1 maand na ingebruikneming van de nieuwe woning, te zijn gesloopt;
- het is niet toegestaan om geluidsgevoelige ruimten te situeren aan de westzijde van de woning.
Bij uitspraak van 30 augustus 2017 heeft de rechtbank het door [appellante sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 januari 2017 vernietigd en het college opgedragen met inachtneming van de uitspraak opnieuw op het bezwaar van [appellante sub 1] te beslissen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellante sub 1] en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 2] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante sub 1] en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 mei 2018, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan mr. R.A.M. Verkoijen, advocaat te Deurne, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. E.H.E.J. Wijnen, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. F.P.G. Ricken-Cleven, ing. J.J. van den Borne en A.J. van Egmond, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant sub 2] exploiteert op het perceel een pluimveehouderij en, als nevenactiviteit, een containerverhuurbedrijf. Op het perceel bevindt zich in de bestaande situatie reeds een bedrijfswoning. Deze woning zal worden gesloopt. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een nieuwe bedrijfswoning. [appellante sub 1] exploiteert een varkens- en paardenhouderij op het nabijgelegen perceel [locatie 2] te Heusden en vreest als gevolg van de realisering van de woning in zijn bedrijfsvoering te worden belemmerd, aangezien de nieuwe bedrijfswoning dichter bij zijn bedrijf is voorzien.
2. Op het perceel rust ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied Asten, 2008, tweede herziening" de bestemming "Agrarisch - Landschappelijke waarden". Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de herbouw van bestaande bedrijfswoningen uitsluitend toegestaan is indien en voor zover de herbouw grotendeels plaatsvindt op de (voor zover aanwezig) bestaande fundamenten en het bouwplan voorziet in de herbouw van de bedrijfswoning op een andere locatie. Het college heeft voor het bouwplan omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang gelezen met artikel 4.5.17 van het bestemmingsplan.
3. Het college heeft aan zijn besluitvorming met betrekking tot het geluidsaspect en de mogelijke belemmering van de bedrijfsvoering van [appellante sub 1], een rapport van adviesbureau M&A van 2 juni 2015 en een rapport van de Omgevingsdienst van 10 mei 2016 ten grondslag gelegd. Uit het advies van de Omgevingsdienst blijkt dat ter plaatse van de westgevel van de nieuwe woning overschrijdingen van de toepasselijke geluidsnormen plaatsvinden. Om die reden heeft het college aan de omgevingsvergunning voorwaarden verbonden, als hiervoor aangegeven.
4. De relevante artikelen van het bestemmingsplan "Buitengebied Asten, 2008, tweede herziening" en bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) zijn opgenomen in een bijlage die integraal onderdeel is van deze uitspraak.
Hoger beroep [appellante sub 1]
5. [appellante sub 1] heeft ter zitting het betoog dat de rechtbank niet of niet duidelijk op zijn betoog over een voorwaardelijke verplichting in de omgevingsvergunning met betrekking tot het bijgebouw is ingegaan, ingetrokken.
6. [appellante sub 1] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met artikel 4.3.5, aanhef en onder c en d, van de planregels. De bouwwijze wijkt volgens [appellante sub 1] in strijd met het bepaalde in artikel 4.3.5, aanhef en onder d, af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning. De rechtbank is er daarbij ten onrechte vanuit gegaan dat de nieuwe woning tegen de bestaande stal wordt gebouwd. Voorts wordt in strijd met artikel 4.3.5, aanhef en onder c, niet in de bestaande voorgevelrooilijn gebouwd en is het gevolg van de uitleg die de rechtbank aan deze bepaling geeft dat zij geen enkele betekenis heeft, aldus [appellante sub 1].
6.1. De door het college toegepaste mogelijkheid om af te wijken van het bepaalde in artikel 4.3.5 van de planregels, als bedoeld in artikel 4.5.17, strekt zich, gelet op de tekst van artikel 4.5.17, uit over het volledige artikel 4.3.5. Gelet hierop wordt niet toegekomen aan hetgeen [appellante sub 1] heeft aangevoerd over de door hem gestelde strijd met het bepaalde in artikel 4.3.5, aanhef en onder c en d, van de planregels. Voor zover sprake is van strijd met het bepaalde in artikel 4.3.5, aanhef en onder c en d, is het college daarvan, zoals het ter zitting ook heeft bevestigd, afgeweken.
Het betoog faalt.
7. [appellante sub 1] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat niet is voldaan aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 4.5.17 van de planregels zodat voor het bouwplan geen omgevingsvergunning met toepassing van dit artikel kon worden verleend. Volgens [appellante sub 1] is ten onrechte uitgegaan van een grenswaarde voor de nachtperiode van 35 dB(A), omdat in de milieuvergunning is bepaald dat het geluidniveau op de gevel van [locatie 1] in de nachtperiode maximaal 33 dB(A) mag bedragen. Daarmee staat dus niet vast dat de afscherming en het niet realiseren van verblijfsruimten ter hoogte van de zijgevel voldoende effect hebben en is niet voldaan aan de voorwaarde als bedoeld in artikel 4.5.17, onder d, van de planregels omdat de nieuwe situering van de woning leidt tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van omliggende bedrijven. [appellante sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat sprake is van beoordelingsruimte en dat beoordeeld dient te worden of de verleende omgevingsvergunning belemmeringen oplevert voor de bedrijfsvoering van [appellante sub 1] en dat de rechtbank ten onrechte ongemotiveerd tot het oordeel is gekomen dat het college van de richtwaarde van 35 dB(A) voor de nachtperiode mocht uitgaan. Het college had eerst de milieuvergunning moeten aanpassen alvorens omgevingsvergunning voor de bouw van de bedrijfswoning kon worden verleend.
[appellante sub 1] stelt voorts dat van een onjuiste bedrijfssituatie is uitgegaan. Hij wijst er op dat het college heeft gesteld dat de extra mestafvoeractiviteiten in het voor- en najaar en het laden van varkens aan de voorzijde van de stallen met vier vrachtwagens (gelijktijdig) niet is meegenomen bij de akoestische beoordeling, dat is gesteld dat deze activiteiten samen beperkt blijven tot maximaal 12 dagen per jaar en dat deze activiteiten worden uitgesloten van de geluidsvoorschriften. Dat betekent volgens [appellante sub 1] dat de voorschriften van de milieuvergunning voor zijn bedrijf aangepast moeten worden om de uitzondering mogelijk te maken. [appellante sub 1] stelt verder dat door het wijzigen van de situatie op het perceel ook de situatie op zijn bedrijf wijzigt en hij het laaddock zal moeten verplaatsen en dat beide gewijzigde situaties vastgelegd hadden moeten worden.
Het college heeft volgens [appellante sub 1] voorts niet onderkend dat via een privaatrechtelijke overeenkomst voorkomen moet worden dat er milieugevoelige objecten in de vorm van vergunningvrije bouwwerken gerealiseerd kunnen worden. Het college is niet ingegaan op de mogelijkheid dat het voorziene bijgebouw vergunningvrij wordt gewijzigd in een mantelzorgvoorziening. [appellante sub 1] wijst in dat kader op de uitspraak van de Afdeling van 2 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2106. 7.1. Het door [appellante sub 1] in hoger beroep aangevoerde biedt geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college bij de beoordeling van de aanvraag heeft mogen uitgaan van een grenswaarde voor de nachtperiode van 35 dB(A). Dat in de aan haar verleende milieuvergunning is bepaald dat het geluidniveau op de gevel van [locatie 1] in de nachtperiode maximaal 33 dB(A) mag bedragen brengt, anders dan [appellante sub 1] betoogt, niet mee dat het college van die waarde had moeten uitgaan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de te verwachten geluidbelasting van de activiteiten van de inrichting van [appellante sub 1] op de nieuwe woning, beoordelingsruimte toekomt en dat het het college vrijstaat om - ter invulling van die ruimte - de richtwaarden voor woonomgevingen van 45, 40 en 35 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening te hanteren. De rechtbank heeft voorts terecht in aanmerking genomen dat sprake is van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een nieuwe bedrijfswoning en dat het aan de milieuvergunning van [appellante sub 1] verbonden voorschrift de bestaande bedrijfswoning betreft. Beoordeeld dient te worden of de verleende omgevingsvergunning voor de nieuwe bedrijfswoning belemmeringen oplevert voor de bedrijfsvoering van [appellante sub 1]. De rechtbank heeft terecht overwogen dat dit een zelfstandige beoordeling betreft die plaats kan vinden zonder dat eerst een wijziging van de aan de vergunning van [appellante sub 1] verbonden voorschriften plaatsvindt. De enkele stelling in hoger beroep dat het onduidelijk is hoe de rechtbank tot haar conclusie is gekomen en dat geen sprake is van beoordelingsruimte, is onvoldoende voor het oordeel dat de overwegingen van de rechtbank onjuist zijn.
Het door [appellante sub 1] in hoger beroep aangevoerde biedt voorts geen grond voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat het college van een onjuiste bedrijfssituatie is uitgegaan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college kan worden gevolgd in zijn standpunt dat de aan [appellante sub 1] verleende omgevingsvergunning mede betrekking heeft op de door [appellante sub 1] genoemde incidentele activiteiten. Het "Akoestisch onderzoek industrielawaai" van 18 juli 2007 van Milieu Adviesbureau M & A, maakt deel uit van de aan [appellante sub 1] in 2011 verleende revisievergunning. Door [appellante sub 1] is ook in hoger beroep niet betwist dat het akoestisch rapport onderdeel vormt van de aanvraag die aan de revisievergunning ten grondslag ligt. In het rapport wordt de geluidbelasting van de inrichting bepaald aan de hand van alle bedrijfsactiviteiten, waaronder ook de extra mestvoeractiviteiten en het laden van varkens aan de voorzijde van de stallen waarop [appellante sub 1] doelt. In het rapport worden de laatstbedoelde activiteiten beschouwd als incidentele activiteiten die, per activiteit, maximaal zes dagen per jaar worden uitgesloten van de geluidvoorschriften. In het rapport van de Omgevingsdienst van 10 mei 2016 is er terecht vanuit gegaan dat deze incidentele bedrijfssituaties nog steeds gelden, aangezien deze zijn vastgelegd in het akoestisch rapport van M & A dat aan de aan [appellante sub 1] verleende revisievergunning ten grondslag ligt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college, gelet hierop, in het besluit van 3 januari 2017 met deze situaties rekening heeft gehouden en geen grond bestaat voor het oordeel dat eerst een wijziging van de revisievergunning van [appellante sub 1] zou hebben moeten plaatsvinden. Voor zover [appellante sub 1] ter zitting heeft gesteld dat het laaddock verplaatst wordt en het laden- en lossen op een andere plek plaatsvindt dan waar bij de milieuvergunning rekening mee is gehouden, wordt overwogen dat niet is gebleken dat de gestelde verplaatsing van het laaddock een gevolg is van de voor de bedrijfswoning verleende omgevingsvergunning, zodat het college dit niet bij zijn beoordeling van de aanvraag hoefde te betrekken. Voor zover [appellante sub 1] zijn bedrijfssituatie wenst te wijzigen, heeft het college zich ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat hij daarvoor een nieuwe aanvraag dient te doen.
Wat door [appellante sub 1] is aangevoerd biedt voorts geen grond voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat via een privaatrechtelijke overeenkomst voorkomen moet worden dat op een kleinere afstand van zijn bedrijf dan de voorziene woning milieugevoelige objecten in de vorm van vergunningvrije bouwwerken, als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel 3, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) gerealiseerd kunnen worden. Het college heeft gemotiveerd uiteengezet dat het voorziene bijgebouw niet is gelegen in het achtererfgebied. Het door [appellante sub 1] aangevoerde biedt geen grond voor een ander oordeel. Voorts wordt in aanmerking genomen dat bij het besluit van 3 januari 2017 aan de omgevingsvergunning de voorwaarde is verbonden dat het niet is toegestaan om geluidsgevoelige ruimten te situeren aan de westzijde van de woning.
Het betoog faalt.
8. [appellante sub 1] heeft voor het overige volstaan met een herhaling van het in beroep aangevoerde, waarop de rechtbank in de aangevallen uitspraak is ingegaan. Hij heeft in hoger beroep niet uiteengezet, dat en waarom de desbetreffende overwegingen van de rechtbank onjuist dan wel onvolledig zijn. Het aangevoerde kan daarom niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.
Hoger beroep [appellant sub 2]
9. [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college niet de vereiste zorvuldigheid heeft betracht en de belangen niet op juiste wijze heeft afgewogen, gelet op de wensen van [appellante sub 1] met betrekking tot de bedrijfsontwikkeling. Volgens [appellant sub 2] liggen de ruimtelijke onderbouwing en het akoestisch rapport van 2 juni 2015 ten grondslag aan de besluitvorming van het college en is daarin rekening gehouden met de toekomstige bedrijfsontwikkeling van [appellante sub 1].
9.1. De rechtbank heeft overwogen dat uit de gedingstukken kan worden opgemaakt dat tussen [appellante sub 1] en [appellant sub 2] overleg heeft plaatsgevonden over de wijze waarop bij de bouw van de woning met de belangen van [appellante sub 1] rekening zou kunnen worden gehouden. In het in opdracht van [appellant sub 2] door M & A opgestelde akoestische rapport van 2 juni 2015 is met de wensen van [appellante sub 1] voor wijzigingen in haar bedrijfsvoering rekening gehouden. Ook in de ruimtelijke onderbouwing zijn akoestische gegevens opgenomen waarin met deze wijzigingen rekening is gehouden. Er mag volgens de rechtbank dan ook van worden uitgegaan dat het college van deze wensen van [appellante sub 1] op de hoogte was. De rechtbank heeft overwogen dat het college niettemin naar het ter zitting heeft bevestigd met deze wijzigingen geen rekening heeft gehouden en de situatie heeft beoordeeld op basis van een herberekening van de akoestische situatie bij de nieuwe woning, op basis van de vergunde rechten van [appellante sub 1].
De rechtbank heeft overwogen dat op grond van artikel 4.5.17, aanhef en onder d, van de planregels de herbouw van een bedrijfswoning buiten de bestaande fundamenten kan worden toegestaan, mits de nieuwe situering van de woning niet leidt tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit de milieuregelgeving. Omdat het gaat om bedrijfsontwikkeling, zal in voorkomende gevallen rekening moeten worden gehouden met wensen van de exploitanten van deze bedrijven ten aanzien van de ontwikkeling van hun bedrijf. De rechtbank heeft daarbij, nu de wensen van [appellante sub 1] tot uiting zijn gekomen in de ruimtelijke onderbouwing, niet van belang geacht dat [appellante sub 1] (nog) geen aanvraag voor realisering van die plannen had ingediend. Omdat het college die belangen volgens de rechtbank niet in de beoordeling heeft betrokken, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het college bij de voorbereiding van het besluit niet de vereiste zorgvuldigheid heeft betracht en de daarbij betrokken belangen niet op de juiste wijze heeft afgewogen. Volgens de rechtbank is niet duidelijk geworden dat de situering van de woning niet leidt tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van het bedrijf van [appellante sub 1], voortvloeiende uit de milieuregelgeving.
9.2. Uit het akoestisch rapport van 2 juni 2015 blijkt dat rekening is gehouden met de wensen van [appellante sub 1] met betrekking tot zijn bedrijfsontwikkeling. In het rapport is geconcludeerd dat ter plaatse van de achtergevel van de nieuwe woning wordt voldaan aan de toepasselijke geluidsnormen en dat op de westelijke zijgevel niet aan deze normen wordt voldaan, zodat aan deze zijde van de woning geen verblijfsruimten gerealiseerd mogen worden. Volgens het rapport levert de nieuwe woning geen belemmering op voor de bedrijfsvoering van [appellante sub 1], indien met de volgende uitgangspunten rekening wordt gehouden:
- extra mestafvoeractiviteiten en het laden van varkens aan de voorzijde van de stallen met vier vrachtwagens in één nachtperiode worden samen maximaal 12 etmalen per jaar uitgesloten van de voorschriften;
- het bijgebouw van de [locatie 1] (hoogte 5,5 m) wordt als afscherming gerealiseerd voor de woning overeenkomstig de situatietekening in bijlage 2a;
- de afstand van de nieuwe woning tot de dichtstbijzijnde stal dient minimaal 50 m te bedragen;
- in de westzijde van de nieuwe woning mogen geen verblijfsruimten worden gerealiseerd maar dit gedeelte mag alleen als berging of gelijkwaardig hieraan worden gebruikt.
De rechtbank heeft doorslaggevend geacht dat, indien rekening wordt gehouden met de wijzigingen in de bedrijfsvoering van [appellante sub 1] vervat in het akoestische rapport van M & A van 2 juni 2015, de geluidbelasting hoger zou uitvallen dan indien wordt uitgegaan van de vergunde bedrijfsactiviteiten. Dat brengt echter niet met zich dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, niet duidelijk is geworden dat de situering van de woning niet leidt tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van het bedrijf van [appellante sub 1], voortvloeiende uit de milieuregelgeving. Zoals hiervoor is overwogen onder 7.1 heeft het college bij de beoordeling van de aanvraag voor de bedrijfswoning rekening gehouden met de incidentele bedrijfsactiviteiten van [appellante sub 1]. Voorts is niet in geschil dat de afstand van de nieuwe woning tot de dichtstbijzijnde stal minimaal 50 m bedraagt. De aan de omgevingsvergunning verbonden voorwaarden komen voorts overeen met het advies in het rapport van 2 juni 2015. Het college heeft aannemelijk gemaakt dat, daargelaten de exacte geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woning, door de afscherming door middel van het bijgebouw en het niet realiseren van verblijfsruimten aan de westzijde van de woning ter plaatse een goed woon- en leefklimaat wordt gegarandeerd en dat derhalve met de aan de omgevingsvergunning verbonden voorwaarden de situering van de woning niet leidt tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van [appellante sub 1].
Het betoog slaagt.
Conclusie
10. Het hoger beroep van [appellante sub 1] is ongegrond. Het hoger beroep van [appellant sub 2] is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellante sub 1] tegen het besluit van 5 januari 2017 ongegrond verklaren.
11. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 2] gegrond;
II. verklaart het hoger beroep van [appellante sub 1] ongegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 30 augustus 2017 in zaak nr. 17/570;
IV. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep van [appellante sub 1] ongegrond;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Slump w.g. Kos
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2018
580. BIJLAGE
Bestemmingsplan "Buitengebied Asten, 2008, tweede herziening"
Artikel 1 luidt:
"In deze regels wordt verstaan onder:
[..]
91. voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:
- gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
- gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand;
[..]"
Artikel 4.3.5 van de planregels, voor zover hier van belang, luidt:
"Herbouw van bestaande bedrijfswoningen is, uitsluitend toegestaan indien en voorzover:
[..]
b. de herbouw grotendeels plaatsvindt op de (voor zover aanwezig) bestaande fundamenten;
c. de voorgevel van de te herbouwen bedrijfswoning wordt geplaatst in de (voormalige) voorgevelrooilijn;
d. de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen bedrijfswoning(en) niet afwijkt van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en);
[..]"
Artikel 4.5.17, voor zover hier van belang, luidt:
"Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 4.3.5 teneinde herbouw van de bedrijfswoning buiten de bestaande fundamenten toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a. de nieuwe situering van de woning is stedenbouwkundig, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar;
b. er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande woning;
c. door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;
d. de nieuwe situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving;
[..]"
Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht
Artikel 1 luidt:
In deze bijlage wordt verstaan onder:
achtererfgebied: erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
[..]
hoofdgebouw: gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
[..]."
Artikel 2 luidt:
"Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:
[..]
3. een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. voor zover op een afstand van niet meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw, niet hoger dan:
1°. 5 m,
2°. 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, en
3°. het hoofdgebouw,
b. voor zover op een afstand van meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw:
1°. indien hoger dan 3 m: voorzien van een schuin dak, de dakvoet niet hoger dan 3 m, de daknok gevormd door twee of meer schuine dakvlakken, met een hellingshoek van niet meer dan 55°, en waarbij de hoogte van de daknok niet meer is dan 5 m en verder wordt begrensd door de volgende formule:
maximale daknokhoogte [m] = (afstand daknok tot de perceelsgrens [m] x 0,47) + 3;
2°. functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw, tenzij het betreft huisvesting in verband met mantelzorg,
[..]."