201707509/1/A1.
Datum uitspraak: 22 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Haarlem,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 2 augustus 2017 in zaken nrs. 16/4835 en 17/1317 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
Procesverloop
Bij besluit van 24 maart 2016 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van 3 appartementen in een woon/winkelpand op het perceel [locatie 1] te Haarlem (hierna: het perceel).
Bij besluit van 28 februari 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 augustus 2017 heeft de rechtbank onder meer het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak tezamen met zaak nr. 201707706/1/A1 ter zitting behandeld op 7 augustus 2018, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. P.A. Thijssen, mr. M.S.M. Vringer en F.R. Kool, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder] als belanghebbende gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het bouwplan voorziet in het veranderen van een voormalige bakkerswinkel met bakkerij en woonhuis in 3 appartementen, waarbij de behoefte aan parkeerplaatsen met 2,4 parkeerplaatsen toeneemt. [appellant] woont op het perceel [locatie 2] te Haarlem.
De beoordeling van het hoger beroep
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de parkeerdruk, door de bij besluit van 24 maart 2016 verleende omgevingsvergunning, onaanvaardbaar zal toenemen. Het college heeft bij besluit van 1 september 2016 weliswaar een verkeersbesluit genomen ter bestrijding van deze parkeerdruk, maar volgens hem zal dit besluit, waartegen een hoger beroep aanhangig is bij de Afdeling, geen standhouden.
2.1. Bij besluit van 1 september 2016 heeft het college een verkeersbesluit genomen, waarmee het wordt toegestaan dat onder andere op de Theemsstraat voertuigen worden geparkeerd met twee wielen op het trottoir. Bij besluit van 13 december 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het door [appellant] tegen het besluit van 13 december 2016 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2018:2694, heeft de Afdeling de uitspraak van de rechtbank van 2 augustus 2017, zaak nr. 17/400, bevestigd. Daarmee is het verkeersbesluit van 1 september 2016, gehandhaafd bij besluit van 13 december 2016, onherroepelijk geworden. [appellant] heeft ter zitting erkend dat wanneer voornoemd verkeersbesluit in hoger beroep in stand wordt gelaten, niet langer kan worden gesteld dat de parkeerdruk door de bij besluit van 24 maart 2016 verleende omgevingsvergunning onaanvaardbaar zal toenemen. Het voorgaande brengt met zich dat geen grond wordt gevonden voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de parkeerdruk door de bij besluit van 24 maart 2016 verleende omgevingsvergunning onaanvaardbaar zal toenemen. Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Kamphorst-Timmer
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2018
776.