201707616/1/A1.
Datum uitspraak: 22 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Stichting mr. Frits Zeiler, gevestigd te Bergen (NH),
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 4 augustus 2017 in zaak nr. 16/3089 in het geding tussen:
de stichting
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergen.
Procesverloop
Bij besluit van 25 augustus 2014 heeft het college na een verzoek daartoe van [belanghebbende] onder oplegging van een dwangsom gelast om voor 29 december 2014 de opgaande beplanting op percelen in de Philisteinschepolder en de Wimmenummerpolder, kadastraal bekend gemeente Bergen F 730 en Egmond E 1249 (hierna: de percelen), te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 30 juni 2015 heeft het college het door [belanghebbende] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
[belanghebbende] heeft tegen het besluit van 30 juni 2015 beroep ingesteld.
Bij besluit van 26 mei 2016 heeft het college de bij besluit van 25 augustus 2014 opgelegde last onder dwangsom opgeheven. Daarop heeft [belanghebbende] zijn beroep tegen het besluit van 30 juni 2015 ingetrokken.
De stichting heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 26 mei 2016.
Bij uitspraak van 4 augustus 2017 heeft de rechtbank het door de stichting ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de stichting hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 augustus 2018, waar de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. P.J.M. Hink, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. O.H. Minjon, advocaat te Hoorn, gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij besluit van 27 januari 2016 heeft de staatssecretaris van Economische zaken de aanvraag van [belanghebbende] om een ontheffing als bedoeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet, zoals deze wet gold ten tijde van belang, geweigerd, wegens, kort gezegd, de risico’s voor de habitat van de aanwezige beschermde fauna op de percelen. De geplande kapwerkzaamheden mogen daarom niet worden uitgevoerd. Het besluit van 27 januari 2016 is onherroepelijk.
Bij besluit van 26 mei 2016 heeft het college daarop, naar aanleiding van een verzoek van [belanghebbende] daartoe, besloten om de bij besluit van 25 augustus 2014 opgelegde last onder dwangsom op te heffen. Het college heeft in het besluit toegelicht dat de weigering van de staatssecretaris om een ontheffing te verlenen met zich brengt dat geen gevolg meer kan worden gegeven aan de opgelegde last onder dwangsom van 25 augustus 2014.
Tegen dit besluit heeft de stichting beroep ingesteld. De rechtbank heeft het besluit van 26 mei 2016 aangemerkt als een besluit op bezwaar, waartegen beroep openstaat, omdat het een wijziging betreft van het besluit op bezwaar van 30 juni 2015, in die zin dat de last onder dwangsom wordt herroepen. De rechtbank heeft het beroep van de stichting tegen het besluit van 26 mei 2016 vervolgens ongegrond verklaard.
De beoordeling van het hoger beroep
2. De stichting betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris het verzoek om een ontheffing ten onrechte heeft afgewezen. In dat verband voert zij aan dat [belanghebbende] het ontheffingsverzoek op een zodanige manier heeft ingericht, dat de staatsecretaris niet anders kon dan de ontheffing weigeren. Zij stelt dat de conclusies die in het verzoek zijn vermeld niet zijn gebaseerd op alle beschikbare deskundigenrapporten. De conclusie dat het bos om het meer essentieel foerageergebied van de meervleermuis en de dwergvleermuis is, is onjuist, aldus de stichting.
2.1. Deze gronden zijn gericht tegen het inmiddels onherroepelijk geworden besluit van de staatssecretaris van 27 januari 2016 om de aanvraag om ontheffing, als bedoeld in artikel 75 van de Flora- en Faunawet, zoals deze wet gold ten tijde van belang, te weigeren. Deze ontheffing is geen onderwerp van dit geding, zodat voor een inhoudelijke beoordeling van deze gronden in deze procedure geen plaats is.
3. De stichting betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien de behandeling van het door de stichting ingestelde beroep aan te houden, in afwachting van het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland op een verzoek van de stichting om ontheffing, als bedoeld in artikel 75 van de Flora- en Faunawet, zoals deze wet gold ten tijde van belang.
3.1. Alleen al omdat door de stichting ten tijde van de behandeling van het beroep bij de rechtbank geen aanvraag om ontheffing was ingediend heeft de rechtbank in redelijkheid kunnen besluiten om de behandeling van het beroep van de stichting niet aan te houden.
Het betoog faalt.
Conclusie en slot
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Kamphorst-Timmer
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2018
776.