201707659/1/A3.
Datum uitspraak: 22 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 augustus 2017 in zaak nr. 17/2104 in het geding tussen:
[appellant]
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Noord (thans: het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam).
Procesverloop
Bij besluit van 13 oktober 2016 heeft het algemeen bestuur [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast om binnen zes weken het vaartuig gelegen aan het Johan van Hasseltkanaal West, [locatie] te Amsterdam, te verwijderen en verwijderd te houden uit de gemeente Amsterdam, of elders binnen de gemeente Amsterdam op een legale ligplaats af te meren.
Bij besluit van 17 februari 2017 heeft het algemeen bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 augustus 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het algemeen bestuur heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juli 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. Ruijs, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Ballafkih, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft met zijn woonboot een ligplaats ingenomen op de locatie Johan van Hasseltkanaal West, [locatie] te Amsterdam. Hij beschikt niet over de daarvoor benodigde ligplaatsvergunning, zodat hij in overtreding is.
Besluit algemeen bestuur
2. Aan het opleggen van de last onder dwangsom heeft het algemeen bestuur de hiervoor beschreven overtreding ten grondslag gelegd. Volgens het algemeen bestuur bestaat geen concreet zicht op legalisering. Voorts achtte het algemeen bestuur handhaving in dit geval niet zodanig onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat daarvan zou moeten worden afgezien.
Hogerberoepsgronden
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij gemotiveerd heeft aangevoerd dat er meerdere woonschepen liggen aan de kade waar hij ook ligt, waartegen niet wordt opgetreden.
Beoordeling Afdeling
3.1. Niet in geschil is dat het algemeen bestuur bevoegd was om handhavend op te treden. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat niet gebleken is van bijzondere omstandigheden waardoor handhaving in dit geval achterwege had moeten blijven. Volgens het algemeen bestuur liggen ter plaatse, met uitzondering van de woonboot van [appellant], slechts plezier- en bedrijfsvaartuigen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat ter plaatse woonboten liggen zonder daartoe benodigde ligplaatsvergunning, zodat niet is gebleken dat hij anders wordt behandeld. Het algemeen bestuur heeft daarover verklaard dat, zodra alsnog het tegendeel blijkt, ook tegen die vaartuigen handhavend zal worden opgetreden. De door [appellant] ter zitting gegeven toelichting over het door hem de afgelopen maanden waargenomen gebruik van vaartuigen in zijn nabijheid, kan hem dan ook niet baten. Namens het college is ter zitting naar voren gebracht hierin aanleiding te zien de door [appellant] aangewezen vaartuigen opnieuw te controleren.
Het betoog faalt.
4. Voor zover [appellant] ten slotte in hoger beroep zijn in eerdere instantie aangevoerde gronden heeft herhaald en ingelast, overweegt de Afdeling dat het hoger beroep in zoverre een niet nader gemotiveerde herhaling daarvan betreft. In de overwegingen van de aangevallen uitspraak is de rechtbank op die gronden ingegaan. [appellant] heeft in het hoger beroepschrift, noch ter zitting, behoudens hetgeen hiervoor is besproken, redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. Gelet hierop kan het aldus aangevoerde niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Proceskosten
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Ley-Nell
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2018
597.