201709475/1/R1.
Datum uitspraak: 22 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], waarvan ten tijde van het instellen van beroep de maten waren [maat A] en [maat B], gevestigd te Roermond,
en
de raad van de gemeente Roermond,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie 1] Asenray" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft de maatschap beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende] heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De maatschap heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juli 2018, waar de maatschap, vertegenwoordigd door mr. R.H.C. Roest, rechtsbijstandverlener te Ittervoort, en de raad, vertegenwoordigd door mr. N. Gerards en P.J.C. Cruts, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. T.A.A. Thijssen, rechtsbijstandverleners te Eindhoven, als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het plan voorziet in de realisatie van een tweede woning op de locatie [locatie 1] te Asenray. Achter de voorziene locatie van de woning was in het recente verleden een loods aanwezig. De locatie heeft in het vigerende bestemmingsplan de bestemming "Woongebied". De bestemming en de regels worden aangepast om de bouw van de nieuwe woning mogelijk te maken. [belanghebbende] heeft een agrarisch bedrijf, te weten een akkerbouwbedrijf, naast het plangebied en is initiatiefnemer van dit project.
De maatschap exploiteert naar zij stelt eveneens een agrarisch bedrijf nabij het plangebied. Zij kan zich niet verenigen met het bestemmingsplan, omdat zij vreest dat het plan zal leiden tot belemmering van haar bedrijfsvoering.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Intrekking
3. Ter zitting heeft de maatschap haar beroepsgronden over het provinciaal en gemeentelijk beleid, de noodzaak van een voorwaardelijke verplichting en het niet tijdig bekendmaken van de realiseringsovereenkomst ingetrokken.
Belangen maatschap en het nabijgelegen agrarisch bedrijf
4. De maatschap betoogt dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met haar landbouwbedrijf op perceel [locatie 2]. Nu de woning dichterbij komt te liggen dan de bestaande woning van initiatiefnemer, is voorzienbaar dat de overlast toeneemt. Dit is volgens de maatschap niet onderzocht. Doordat de raad niet op de hoogte was van de aanwezigheid van haar agrarisch bedrijf, kon de raad niet in redelijkheid stellen dat het plan getuigt van een goede ruimtelijke ordening. De maatschap stelt dat zij het bestaan van haar landbouwbedrijf eerder in de procedure genoegzaam heeft aangetoond bij de raad. Voorts stelt de maatschap dat op basis van het overgangsrecht, geregeld in artikel 29 van het bestemmingsplan "Kern Asenray" geen sprake is van illegaal gebruik.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de afstand van het agrarisch gebied tot het onderhavige plangebied niet korter is dan de afstand van het agrarisch gebied tot reeds bestaande woningen in het lint. De bouw van één woning in het bestaande lint belemmert niet de gebruiksmogelijkheden in het agrarisch gebied. Dit levert mede daarom geen strijd op met de goede ruimtelijke ordening. Voor zover de maatschap doelt op de gebruiksmogelijkheden van het perceel [locatie 2], benadrukt de raad dat op deze locatie planologisch en juridisch gezien sprake is van een burgerwoning. Derhalve stelt de raad dat er in zoverre geen rekening hoefde te worden gehouden met de belangen van de maatschap.
4.2. Ten aanzien van de belangen van de maatschap en het agrarisch bedrijf dat zij naar eigen zeggen exploiteert op perceel [locatie 2], overweegt de Afdeling als volgt.
Op het perceel [locatie 2], is het bestemmingsplan "Kern Asenray" van toepassing. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 16 februari 2012. Ingevolge dit plan is op het perceel de bestemming "Woongebied" van toepassing. Ingevolge de planregels bij dat plan is daar geen agrarisch bedrijf toegestaan. Op grond van artikel 16, lid 16.6.1, van de regels uit het bestemmingsplan "Kern Asenray" kan het college van burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning afwijken van deze gebruiksregels. Niet is gebleken dat een dergelijke vergunning is aangevraagd of verleend. Voor afgifte van een vergunning geldt als voorwaarde dat sprake is van een "kleine economie". Artikel 1, lid 1.36, van de inleidende planregels uit het bestemmingsplan "Kern Asenray" definieert de term "kleine economie" als: "bedrijfsactiviteiten die wat betreft invloed op de woonomgeving gelijk te stellen zijn aan een aan huis verbonden beroep, waarvan de omvang en de activiteiten zodanig zijn dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende gebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend". Naar het oordeel van de Afdeling valt een agrarisch bedrijf als bedoeld door de maatschap niet onder "kleine economie". Verder is niet gebleken dat de maatschap zich anderszins als exploitant van een agrarisch bedrijf op dit perceel heeft gemeld bij de gemeente. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, omdat er ter plaatse geen agrarisch bedrijf mag zijn, ook geen rekening hoefde te worden gehouden met de aanwezigheid van een dergelijk bedrijf.
Over de stelling van de maatschap dat de bedrijfsvoering ter plaatse valt onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Kern Asenray" overweegt de Afdeling dat uit de door de maatschap overgelegde documenten genoegzaam blijkt dat op het perceel in het verleden een agrarisch bedrijf was gevestigd waar tot het begin van de jaren ’70 van de vorige eeuw ook vee werd gehouden. Duidelijk is dat in de periode daarna ook nog bedrijfsmatige activiteiten hebben plaatsgevonden. De maatschap heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat zij in de periode vanaf halverwege de jaren ’90 ter plaatse onafgebroken activiteiten heeft verricht ter uitoefening van een agrarisch bedrijf op het perceel. Het stallen van een enkele tractor of ander landbouwvoertuig of -werktuig in de schuur van het perceel is daartoe niet afdoende. Onder die omstandigheden mocht de raad ervan uitgaan dat de maatschap ook aan het overgangsrecht geen titel kan ontlenen om op het perceel een agrarisch bedrijf uit te oefenen.
Het betoog faalt.
Gebouwen op perceelsgrens
5. De maatschap stelt dat ten onrechte gebouwen tot op de perceelgrens gerealiseerd mogen worden. Ter zitting heeft de maatschap aangegeven dat het in dit kader gaat om bijgebouwen. De maatschap vreest dat de bewoners van het plangebied overlast zullen ervaren van de tractor die zij gebruikt en dat zij in verband daarmee wordt beperkt in de mogelijkheden om het perceel [locatie 2] te gebruiken.
5.1. De raad stelt dat het een algemene regel is dat bijgebouwen tegen de perceelgrens mogen worden gebouwd. Deze regel geldt ook als op een naastgelegen perceel al bebouwing aanwezig is. De maatschap heeft niet aangetoond dat de situering van het bouwvlak dan wel de redactie van de regels tot een planologisch onaanvaardbare situatie leidt of kan leiden, aldus de raad.
5.2. De maatschap stelt met juistheid, mede gezien de bepalingen uit het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor), dat het plan het toelaat dat tot aan de perceelgrens bijgebouwen worden gerealiseerd. Ingevolge artikel 2.3, van het Bor, gelezen in combinatie met Bijlage II bij het Bor, is geen omgevingsvergunning vereist indien het gaat om het realiseren van een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de nader genoemde vereisten. Mede in aanmerking genomen dat er geen agrarisch bedrijf mag worden geëxploiteerd op het perceel [locatie 2], heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het niet nodig was om in het bestemmingsplan de mogelijkheid van het oprichten van bijgebouwen nabij de perceelgrens uit te sluiten.
Het betoog faalt.
Conclusie en proceskosten
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Michiels w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2018
195-879.