201706265/1/A3.
Datum uitspraak: 22 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Boxtel,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 10 juli 2017 in zaak nr. 17/922 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
de Belastingdienst.
Procesverloop
Bij besluit van 7 oktober 2016 heeft de Belastingdienst een verzoek van [verzoeker] om documenten over te leggen en persoonsgegevens te corrigeren op basis van artikel 36 van de Wet bescherming persoonsgegevens afgewezen.
Bij besluit van 21 februari 2017 heeft de Belastingdienst het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 juli 2017 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 augustus 2018, waar [appellant], en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr.drs. I.A. Huppertz, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. Bij de rechtbank heeft [appellant] opgetreden als gemachtigde van [verzoeker]. De Afdeling stelt evenwel vast dat [appellant] het hoger beroep niet namens [verzoeker] heeft ingesteld, maar zelf staat vermeld als indiener van het hogerberoepschrift. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het belang van [appellant] rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken is. Nu [appellant] geen belanghebbende is bij het besluit van 21 februari 2017, is hij evenmin belanghebbende bij de uitspraak van 10 juli 2017.
3. Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat hij heeft bedoeld namens [verzoeker] hoger beroep in te stellen en dat hij dat abusievelijk niet heeft vermeld. De in artikel 8:1, in samenhang met de artikelen 6:7 en 6:11 van de Awb, neergelegde regeling met betrekking tot de beroepstermijn brengt met zich dat de identiteit van degene namens wie beroep wordt ingesteld, voor afloop van de hogerberoepstermijn kenbaar moet zijn. Dat [appellant] bij de rechtbank en voorafgaand aan de zitting bij de Afdeling een volmacht heeft overgelegd, neemt niet weg dat de identiteit van [verzoeker] voor de Afdeling niet kenbaar was voor afloop van de hogerberoepstermijn.
4. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. van Deventer-Lustberg, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Van Deventer-Lustberg
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2018
587. BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen
Titel 1.1. Definities en reikwijdte
Artikel 1:2
1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
[…]
Hoofdstuk 6. Algemene bepalingen over bezwaar en beroep
Afdeling 6.2. Overige algemene bepalingen
Artikel 6:7
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:11
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 6:24
Deze afdeling is met uitzondering van artikel 6:12 van overeenkomstige toepassing indien hoger beroep, incidenteel hoger beroep, beroep in cassatie of incidenteel beroep in cassatie kan worden ingesteld.
Hoofdstuk 8. Bijzondere bepalingen over de wijze van procederen bij de bestuursrechter
Afdeling 8.5. Hoger beroep
Artikel 8:104
1. Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen hoger beroep instellen tegen:
a. een uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, of artikel 8:67, eerste lid, van de rechtbank;
[…]