201707007/1/A3.
Datum uitspraak: 22 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], handelend onder de naam [café], wonend te Dordrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 juli 2017 in zaak nr. 16/5330 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Dordrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 10 mei 2016, zoals aangevuld bij besluit van 24 juni 2016, heeft de burgemeester de onderscheidenlijk aan [appellant] verleende drank- en horecavergunning, exploitatievergunning en aanwezigheidsvergunning ingetrokken en zijn aanvraag om een terrasvergunning afgewezen.
Bij besluit van 1 augustus 2016 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 juli 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 augustus 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. K. Kuster, advocaat te Rotterdam, vergezeld door [gemachtigde], en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. D.C. Alblas, zijn verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van de uitspraak.
Inleiding
2. [appellant] is sinds 1 februari 2013 exploitant van [café] in Dordrecht. Op 10 januari 2014 heeft de burgemeester hem voor het café een exploitatievergunning op grond van de Algemene plaatselijke verordening Dordrecht (hierna: de APV) en een vergunning op grond van de Drank- en Horecawet (hierna: de DHW) verleend. Op 20 november 2015 heeft de burgemeester [appellant] een vergunning voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten verleend op grond van de Wet op de kansspelen (hierna: de Wok). Begin 2016 heeft [appellant] een aanvraag ingediend voor een terrasvergunning. Nadat de politie de burgemeester heeft geadviseerd om de terrasvergunning te weigeren, heeft de burgemeester besloten dat advies te volgen en de verleende vergunningen in te trekken. Volgens de burgemeester voldoen [appellant] en een andere leidinggevende van het café niet aan de eis dat zij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn. Het daartegen gemaakte bezwaar heeft de burgemeester ongegrond verklaard.
Aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft overwogen dat de conclusie van de burgemeester dat [appellant] niet voldoet aan de eis dat hij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is, in voldoende mate gedragen wordt door de feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, zoals die blijken uit de uittreksels Justitiële Documentatie en bestuurlijke rapportages van de politie. Gelet hierop voldoet [appellant] als exploitant en leidinggevende van het café niet langer aan artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de DHW en was de burgemeester gelet op artikel 31, eerste lid, aanhef en onder b, van de DHW gehouden om de drank- en horecavergunning in te trekken. Dit brengt mee dat [appellant] niet langer voldoet aan de in artikel 2:31a, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV gestelde eisen, zodat de burgemeester, overeenkomstig zijn handhavingsbeleid, in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de in artikel 2:28f, aanhef en onder a, van de APV neergelegde bevoegdheid tot intrekking van de exploitatievergunning. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de burgemeester van zijn beleid had moeten afwijken. Nu de drank- en horecavergunning is ingetrokken, is de aanwezigheidsvergunning op grond van artikel 30f, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wok eveneens terecht ingetrokken. Voorts is de aanvraag voor een terrasvergunning, die deel uitmaakt van de exploitatievergunning, terecht geweigerd nu hiervoor geen plaats meer is. Een beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt volgens de rechtbank niet.
Gronden
4. [appellant] betoogt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester zich op het standpunt mocht stellen dat hij niet meer voldoet aan het vereiste dat hij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is. Volgens [appellant] heeft hij voldoende aangetoond dat hij wel voldoet aan die eis en mochten de vergunningen niet om die reden worden ingetrokken en de aanvraag om een terrasvergunning niet worden afgewezen. Volgens [appellant] heeft de rechtbank te weinig rekening gehouden met de omstandigheden van het geval.
4.1. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie volgt dat [appellant] sinds 2014 diverse malen de Wegenverkeerswet 1994 heeft overtreden en veroordeeld is voor het rijden zonder geldig rijbewijs. Ook wordt [appellant] in een bestuurlijke rapportage van 6 april 2016 gerelateerd aan (het faciliteren van) illegaal gokken. Uit politieadvies van 29 februari 2016 en de bestuurlijke rapportage van 24 mei 2016 blijkt voorts dat het café vanaf 2014 diverse malen na sluitingstijd nog geopend was, dat er diverse geluidsoverschrijdingen zijn geconstateerd, dat er diverse geweldsincidenten in het café hebben plaatsgevonden en dat er diverse keren geen leidinggevende in het café aanwezig was. Uit de bestuurlijke rapportage van 26 mei 2016 blijkt bovendien dat [appellant] het café heeft geëxploiteerd nadat de burgemeester de daarvoor benodigde vergunningen had ingetrokken. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat [appellant] deze feiten en omstandigheden weliswaar in een andere daglicht heeft geplaatst, maar niet heeft betwist.
De veroordelingen voor het rijden zonder rijbewijs zijn volgens [appellant] het gevolg van één en hetzelfde feitencomplex en één incident, namelijk zijn aanhouding in 2013 voor het rijden onder invloed waarbij onder meer zijn rijbewijs is ingenomen en deelname aan het alcoholslotprogramma is opgelegd. Dit was vóór het arrest van de Hoge Raad waarin is geoordeeld dat het alcoholslotprogramma niet is toegestaan naast bestraffing door middel van het strafrecht. Ter zitting bij de Afdeling heeft [appellant] betoogd dat hij na dat arrest geen overtreding meer heeft begaan. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie volgt evenwel dat [appellant] op 15 september 2015 onherroepelijk is veroordeeld voor het rijden zonder geldig rijbewijs op 19 juli 2015 te Heinenoord. Bovendien heeft de burgemeester nog diverse andere feiten en omstandigheden aan de intrekking ten grondslag gelegd. Ten aanzien van het overtreden van de sluitingstijden heeft [appellant] ter zitting erop gewezen dat in Rotterdam een ander beleid wordt gevoerd ten aanzien van de sluitingstijden. Dat brengt echter niet mee dat het overtreden van de sluitingstijden door [appellant] niet aan hem mag worden tegengeworpen. Gemeenten bepalen immers hun eigen beleid. [appellant] kan daarom geen geslaagd beroep doen op het gelijkheidsbeginsel.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de burgemeester uit de voorgaande feiten en omstandigheden mocht concluderen dat [appellant] niet voldoet aan de eis dat hij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is en dat de burgemeester dientengevolge de vergunningen mocht intrekken en de aanvraag om een terrasvergunning mocht afwijzen. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank te weinig rekening heeft gehouden met de omstandigheden van het geval.
4.2. Het betoog faalt.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. van Deventer-Lustberg, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Van Deventer-Lustberg
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2018
587. BIJLAGE
Drank- en Horecawet
Artikel 8
1. Leidinggevenden van het horecabedrijf en het slijtersbedrijf voldoen aan de volgende eisen:
[…]
b. zij zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;
[…]
Artikel 31
1. Een vergunning wordt door de burgemeester ingetrokken, indien:
[…]
b. niet langer wordt voldaan aan de bij of krachtens artikelen 8 en 10 geldende eisen;
c. zich in de betrokken inrichting feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven der vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid;
[…]
Wet op de kansspelen
Artikel 30f
1. De vergunning wordt ingetrokken:
[…]
b. indien voor een inrichting, als bedoeld in artikel 30c, eerste lid, onder a en b, niet de vergunning van kracht is, die ingevolge de voor die inrichting geldende bepalingen is vereist;
c. indien niet langer wordt voldaan aan de krachtens artikel 30d, vierde lid, onder a, geldende eisen.
2. De vergunning kan voorts worden ingetrokken:
[…]
b. indien de vrees gewettigd is, dat het van kracht blijven der vergunning ernstig gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid.
3. De vergunning kan ook worden ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
[…]
Algemene plaatselijke verordening Dordrecht
Artikel 2:28 F Intrekkings-, wijzigings- en schorsingsgronden
In aanvulling op het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester de vergunning intrekken, wijzigen of schorsen indien:
a. de exploitant en/of leidinggevenden de bepalingen in deze afdeling overtreden;
b. aannemelijk is dat de exploitant en/of leidinggevenden betrokken zijn, of hun ernstige nalatigheid kan worden verweten, bij activiteiten in of vanuit de inrichting die een gevaar opleveren voor de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid en/of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;
[…]
Artikel 2:31 A Eisen aan exploitant en leidinggevenden
1. De exploitant en leidinggevenden voldoen aan de volgende eisen:
[…]
b. zij zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;
[…]
2. Het is verboden een inrichting voor het publiek geopend te houden indien in de inrichting niet aanwezig is:
- een op de vergunning vermelde leidinggevende, of - indien de inrichting wordt geëxploiteerd door een paracommerciële rechtspersoon - een barvrijwilliger;
- een persoon wiens bijschrijving op grond van artikel 2:28 A, eerste lid, is gevraagd, mits de ontvangst van die aanvraag is bevestigd, zolang nog niet op die aanvraag is beslist.
3. Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing op exploitatievergunningen die louter betrekking hebben op de exploitatie van een terras.