201708096/1/R3.
Datum uitspraak: 22 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], mede voor hun minderjarige kinderen, allen wonend te Haulerwijk, gemeente Ooststellingwerf,
en
de raad van de gemeente Ooststellingwerf,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 5 september 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Slotemaker de Bruïneweg 67 en 68 te Haulerwijk" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant A] en [appellant B] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juni 2018, waar [appellant A] en [appellant B], en de raad, vertegenwoordigd door C.T.A.J. Ausems en N.J. Bootsma, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het plan voorziet in een herontwikkeling van de Slotemaker de Bruïneweg 67 en 68 te Haulerwijk op het perceel kadastraal bekend als Donkerbroek sectie K 1252 alsmede op het perceel daarnaast, kadastraal bekend als Donkerbroek sectie K 1253. Het plan kent een bouwvlak toe waar in totaal twee vrijstaande woningen kunnen worden gebouwd.
In de plantoelichting wordt vermeld dat aan de Slotemaker de Bruïneweg 67 en 68 te Haulerwijk recent een twee-onder-een-kapwoning is gesloopt. De woning met huisnummer 67 stond al meerdere jaren leeg. Eind 2015 is ook huisnummer 68 leeg komen te staan. De bedoeling is om op de plek van de voormalige twee-onder-een-kapwoning (735 m2) één woning terug te bouwen. Op het aangrenzende weideperceel (766 m2), aan de westkant van het huidige woonperceel, is de tweede woning voorzien. Beide percelen zijn in gemeentelijk bezit.
2. [appellant A] en [appellant B] wonen op de [locatie] te Haulerwijk, direct ten westen van het plangebied. Zij betogen dat door het mogelijk maken van 2 vrijstaande woningen, één van de woningen te dicht op hun woning komt te liggen. Zij vrezen voor lawaai en onrust, in het bijzonder voor hun gehandicapte zoon.
Toetsingskader
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Provinciale verordening
4. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de raad in strijd met de provinciale verordening "Romte Fryslan 2014" (hierna: de provinciale verordening) heeft gehandeld. Zij stellen dat niet aan de vereisten van artikel 1.5.1, eerste lid, van de provinciale verordening is voldaan. Zo is volgens [appellant A] en [appellant B] in het bestreden plan tegelijkertijd sprake van verplaatsing én vervanging én vergroting. Ook wordt niet voldaan aan de eis dat de nieuwe woning qua omvang en uitstraling wordt ingepast binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten. Volgens [appellant A] en [appellant B] is sprake van, in verhouding tot de omliggende kavels, kleine kavels die te vol bebouwd worden, hetgeen niet past bij de landelijke omgeving. Verder zijn de nieuwe woningen van veel grotere omvang dan de bestaande twee-onder-een-kapwoning. De toenmalige, kleine twee-onder-een-kapwoning van totaal ongeveer 100 m2 wordt vervangen door twee vrijstaande woningen van elk 175 m2, met bijgebouwen elk maximaal 300 m2.
4.1. Artikel 1.1.1, eerste lid, van de provinciale verordening luidt: "In een ruimtelijk plan voor landelijk gebied mogen geen bouwmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden worden opgenomen voor nieuwe stedelijke functies."
Artikel 1.5.1, eerste lid, luidt: "In afwijking van artikel 1.1.1, eerste lid kan een nieuwe woning in het landelijk gebied worden toegestaan in geval van verplaatsing of vervanging van een aldaar bestaande woning, indien:
a. per saldo het aantal woningen in het landelijk gebied gelijk blijft of afneemt, en
b. in geval van vervanging de bestaande woning wordt gesloopt, en in geval van verplaatsing de locatie van de woning aan de woonbestemming wordt onttrokken, en
c. het oppervlak van de nieuwe woning inclusief de bijgebouwen niet meer bedraagt dan 300 m², dan wel niet meer dan het oppervlak van de bestaande woning inclusief de bestaande bijgebouwen indien dit oppervlak meer bedraagt dan 300 m², en
d. de nieuwe woning qua omvang en uitstraling wordt ingepast binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten."
De definitie van het begrip "bestaande bebouwing" in de provinciale verordening luidt: "bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening rechtmatig aanwezig is of waarvoor een bouwvergunning is verleend dan wel een aanvraag om bouwvergunning is ingediend die kan worden verleend."
4.2. De raad heeft beoogd de twee bij het plan voorziene woningen mogelijk te maken met toepassing van de "Saldoregeling woningen" van artikel 1.5.1, eerste lid, van de provinciale verordening. Daarbij is de raad ervan uitgegaan dat het aantal woningen per saldo gelijk blijft, omdat de voormalige twee-onder-een-kapwoning, wat de woning met het nummer 67 betreft wordt verplaatst naar het naastgelegen perceel, terwijl de woning met het nummer 68 wordt vervangen op het oorspronkelijke perceel.
Uit artikel 1.5.1, eerste lid, onder a en b, van de provinciale verordening volgt dat, om te kunnen concluderen dat het aantal woningen per saldo gelijk blijft, in dit geval twee bestaande woningen moeten worden "ingebracht".
Daarbij gaat de Afdeling ervan uit dat allereerst sprake moet zijn van "bestaande bebouwing" als bedoeld in de provinciale verordening. Uit de definitie van het begrip "bestaande bebouwing" in de provinciale verordening volgt dat de peildatum voor de vraag of de bebouwing kan worden aangemerkt als bestaande bebouwing in de zin van de provinciale verordening, is gelegen in het tijdstip van inwerkingtreding van de provinciale verordening. Ter zitting is gebleken dat niet in geschil is dat de twee-onder-een-kapwoning op 1 augustus 2014 (de datum van inwerkingtreding van de op 25 juni 2014 vastgestelde provinciale verordening) rechtmatig aanwezig was op het perceel, kadastraal bekend als Donkerbroek sectie 1252.
Een redelijke uitleg van artikel 1.5.1 van de provinciale verordening brengt mee dat ook ten tijde van de vaststelling van het plan sprake moet zijn van twee bestaande woningen. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de twee-onder-een-kapwoning in 2016 is gesloopt. Ten tijde van de vaststelling van het bestreden plan was derhalve geen sprake meer van twee feitelijk bestaande woningen.
Voor zover in het kader van artikel 1.5.1 van de provinciale verordening van belang is of ten tijde van de vaststelling van het bestreden plan nog twee woningen planologisch - bij recht dan wel op grond van het overgangsrecht − toegestaan waren op het perceel, kadastraal bekend als Donkerbroek sectie 1252, overweegt de Afdeling als volgt.
Op 22 maart 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2016" vastgesteld. Bij het in werking treden van dat plan was de twee-onder-een-kapwoning nog niet gesloopt. Op de verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied 2016" is aan de gronden van de twee-onder-een-kapwoning de bestemming "Wonen" toegekend.
Artikel 33, lid 33.2, onder a, aanhef en onder 1, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2016" luidt als volgt: "Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels: het aantal woningen bedraagt niet meer dan één per bestemmingsvlak, dan wel twee ter plaatse van de aanduiding ‘twee-aaneen’, dan wel het ter plaatse van de aanduiding ‘aantal wooneenheden’;".
Op de verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied 2016" is aan de gronden van de twee-onder-een-kapwoning geen aanduiding "twee-aaneen" of "aantal wooneenheden" toegekend. Hieruit volgt dat sinds de inwerkingstreding van het bestemmingsplan "Buitengebied 2016" op de gronden bij recht één woning was toegestaan en de andere woning niet als zodanig was bestemd. De raad heeft ter zitting gesteld dat de andere woning wellicht onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Buitengebied 2016" is komen te vallen.
Artikel 51, onder A, onder 1, van de planregels van het bestemmingplan "Buitengebied 2016" luidt: "Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan."
De Afdeling stelt vast dat geen sprake is van een gedeeltelijke vernieuwing of vervanging van de twee-onder-een-kapwoning. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat de twee-onder-een-kapwoning is tenietgegaan ten gevolge van een calamiteit, waarna de twee-onder-een-kapwoning geheel had mogen worden vernieuwd of vervangen. Derhalve is het overgangsrecht voor bouwen in dit geval niet van toepassing.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan naar het oordeel van de Afdeling de twee-onder-een kapwoning in elk geval voor één van de twee woningen niet worden beschouwd als een aldaar bestaande woning als bedoeld in artikel 1.5.1, eerste lid en aanhef, van de provinciale verordening. Het vorenstaande brengt mee dat ten gevolge van het plan, dat voorziet in twee woningen, per saldo het aantal woningen in het landelijk gebied met ten minste één toeneemt. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het bestreden plan is vastgesteld in strijd met artikel 1.5.1, eerste lid, van de provinciale verordening. Het betoog slaagt.
Conclusie
5. In hetgeen [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 1.5.1, eerste lid, van de provinciale verordening. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
6. Gelet op de aard van de vernietiging behoeven de overige beroepsgronden van [appellant A] en [appellant B] geen bespreking.
7. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
Proceskostenveroordeling
8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Ooststellingwerf van 5 september 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Slotemaker de Bruïneweg 67 en 68 te Haulerwijk";
III. draagt de raad van de gemeente Ooststellingwerf op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Ooststellingwerf aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Kuipers
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2018
271-867.