201803892/3/A1.
Datum uitspraak: 21 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, gevestigd te Waalwijk,
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 maart 2018 in zaken nrs. 18/665, 18/666, 18/667 en 18/668 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk.
Procesverloop
[appellant] en anderen hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 29 maart 2018.
Overwegingen
1. Het op deze zaak betrekking hebbend wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
2. [appellant] en anderen zijn voor het door hen ingestelde hoger beroep griffierecht verschuldigd. Een hoger beroep wordt ingevolge artikel 8:41, vierde, vijfde en zesde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb niet-ontvankelijk verklaard indien storting of bijschrijving van het griffierecht niet heeft plaatsgevonden binnen vier weken na de dag van verzending van de mededeling waarin de indiener van een beroepschrift is gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
[appellant] en anderen zijn bij brief van 9 mei 2018 op de verschuldigdheid van het griffierecht gewezen. Nadat is gebleken dat [appellant] en anderen het griffierecht niet hebben voldaan zijn [appellant] en anderen bij aangetekend verzonden brief van 11 juni 2018 meegedeeld dat het verschuldigde griffierecht binnen vier weken na de dag van verzending van de brief, dat wil zeggen uiterlijk 9 juli 2018, op de rekening van de Raad van State dient te zijn bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State dient te zijn betaald. Tevens is vermeld dat, indien het verschuldigde bedrag niet op de vermelde datum is ontvangen, [appellant] en anderen ervan moeten uitgaan dat reeds om die reden niet-ontvankelijkverklaring zal volgen en dat hun zaak dan niet inhoudelijk wordt behandeld. Het bedrag is op 25 juli 2018 ontvangen en daarmee niet binnen de aldus gestelde termijn op de rekening van de Raad van State bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State betaald. Bij brief van 26 juli 2018 heeft de gemachtigde van [appellant] en anderen aangegeven dat hij het griffierecht eind juni 2018 had willen voldoen, maar dat hij op dat moment te maken kreeg met een hackaanval op zijn computer. Ten gevolge van die aanval hebben de banken al zijn rekeningen en de mogelijkheden van internetbankieren geblokkeerd. Gemachtigde merkt in die brief nog op dat hij zich realiseert dat hij voor de einddatum waarop het griffierecht diende te zijn overgemaakt, 9 juli 2018, contact met de Afdeling had kunnen opnemen, maar dat dit door alle hectiek rondom de hackaanval en de noodzaak om maatregelen te treffen ter voorkoming van verdere schade aan zijn aandacht is ontsnapt. Dit zijn, hoe vervelend voor betrokkene ook, geen omstandigheden die het te laat betalen van het griffierecht kunnen rechtvaardigen. Gemachtigde had zijn cliënten kunnen verzoeken om het bedrag zelf over te maken, of hij had het verschuldigde bedrag persoonlijk van de bank af kunnen halen en daarna over kunnen maken of contant kunnen betalen op het adres van de Raad van State. Die laatste mogelijkheid is ook aangegeven in de brief waarin de gemachtigde is gemaand om het griffierecht te voldoen.
3. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Klingers, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Klingers
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2018
Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij de Afdeling (artikel 8:55 van de Awb).
- Verzet dient schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak te worden gedaan.
- In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met de gronden waarop de beslissing is gebaseerd.
- Indien de indiener over het verzet door de Afdeling wenst te worden gehoord, dient dit in het verzetschrift te worden gevraagd. Het horen gebeurt dan uitsluitend over het verzet.
341-836. BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Titel 8.2. Behandeling van het beroep in eerste aanleg
Afdeling 8.2.1. Griffierecht
Artikel 8:41
1. Van de indiener van het beroepschrift wordt door de griffier een griffierecht geheven.
[…]
4. De griffier deelt de indiener van het beroepschrift mede welk griffierecht is verschuldigd en wijst hem daarbij op het bepaalde in het vijfde en zesde lid.
5. Het griffierecht dient binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie te zijn gestort.
6. Indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, is het beroep niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Titel 8.5. Hoger beroep
Artikel 8:108
1. Voor zover in deze titel niet anders is bepaald, zijn op het hoger beroep de titels 8.1 tot en met 8.3 van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 8:1 tot en met 8:10, 8:41, tweede lid, en 8:74.