ECLI:NL:RVS:2018:2837

Raad van State

Datum uitspraak
29 augustus 2018
Publicatiedatum
29 augustus 2018
Zaaknummer
201706066/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verklaring van geen bezwaar voor vertrouwensfunctie op burgerluchthaven

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 29 augustus 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellante] tegen de weigering van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om haar een verklaring van geen bezwaar te verlenen. Deze verklaring is noodzakelijk voor het vervullen van een vertrouwensfunctie als schoonmaakster op een burgerluchthaven. De minister heeft de verklaring geweigerd vanwege de aanwezigheid van bepaalde personen in de directe omgeving van [appellante].

De procedure begon met een besluit van de minister op 26 april 2016, waarin de verklaring werd geweigerd. [appellante] maakte bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard op 14 november 2016. De rechtbank Amsterdam verklaarde op 14 juni 2017 het beroep van [appellante] tegen deze beslissing ook ongegrond. Hierop heeft [appellante] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

Tijdens de zitting op 9 augustus 2018 heeft de minister, vertegenwoordigd door mr. F. Otten en mr. R.Z.J. Coret, zijn standpunt toegelicht. [appellante] voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat haar beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagde, omdat zij niet voldoende had gemotiveerd waarom haar situatie vergelijkbaar was met die van haar familieleden die wel een verklaring hadden gekregen. De Afdeling oordeelde dat [appellante] niet had aangetoond dat haar situatie vergelijkbaar was en dat de minister terecht had geweigerd de verklaring af te geven.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er onvoldoende waarborgen waren dat [appellante] de verplichtingen van de vertrouwensfunctie onder alle omstandigheden getrouw zou vervullen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201706066/1/A3.
Datum uitspraak: 29 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 juni 2017 in zaak nr. 16/7976 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Procesverloop
Bij besluit van 26 april 2016 heeft de minister geweigerd aan [appellante] een verklaring van geen bezwaar af te geven.
Bij besluit van 14 november 2016 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 juni 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Voor enkele stukken heeft de minister met een beroep op artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht het verzoek gedaan dat alleen de Afdeling van die stukken kennis mag nemen. Een enkelvoudige kamer van de Afdeling heeft beslist dat beperking van de kennisneming van deze stukken is gerechtvaardigd. [appellante] heeft de Afdeling de toestemming gegeven om mede op grond van de door de minister vertrouwelijk overgelegde stukken uitspraak te doen.
[appellante] en de minister hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 augustus 2018, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. F. Otten en mr. R.Z.J. Coret, beiden werkzaam bij het ministerie, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellante] wil als schoonmaakster werken op een burgerluchthaven. Die baan is een vertrouwensfunctie en daarvoor heeft zij een zogenoemde verklaring van geen bezwaar nodig. De minister heeft deze verklaring geweigerd vanwege de aanwezigheid van bepaalde personen in de directe omgeving van [appellante].
Wettelijk kader
2.    In de Wet veiligheidsonderzoeken (hierna: de Wvo) is in artikel 4, derde lid, vastgelegd dat een persoon pas met de vervulling van een vertrouwensfunctie mag worden belast, nadat een verklaring van geen bezwaar is afgegeven. Alvorens een verklaring wordt afgegeven of geweigerd, wordt ingevolge artikel 7 Wvo ten aanzien van de betrokken persoon door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst een veiligheidsonderzoek ingesteld. Hierbij wordt onder meer gelet op gegevens betreffende overige persoonlijke gedragingen en omstandigheden, naar aanleiding waarvan betwijfeld mag worden of de betrokkene de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten onder alle omstandigheden getrouwelijk zal volbrengen.
Gronden hoger beroep
3.    [appellante] voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat haar beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt omdat zij het niet nader heeft gemotiveerd. Zij heeft vermeld dat het gaat om naaste familieleden van haar die soortgelijke werkzaamheden uitvoeren als zij wenst te gaan doen. Hoewel zij de namen van haar familieleden niet heeft genoemd, is deze aanwijzing voor de minister, die eenvoudig toegang heeft tot een breed scala aan gegevens, voldoende concreet om haar beroep op het gelijkheidsbeginsel te beoordelen, vindt [appellante].
Verder voert zij aan dat het besluit van de minister onvoldoende is gemotiveerd en in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
Beoordeling
4.    Net zoals de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat [appellante] moet motiveren waarom zij vindt dat het gelijkheidsbeginsel in dit geval is geschonden. Volgens [appellante] hebben naaste familieleden van haar die soortgelijke werkzaamheden uitvoeren wel een verklaring van geen bezwaar gekregen. In de brief van 30 september 2016 heeft zij laten weten niet de namen, functies en andere gegevens van haar familieleden te willen noemen omdat zij bij nader inzien geen familieleden wenst te betrekken in haar procedure. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat [appellante] hierdoor niet duidelijk heeft gemaakt met welke gevallen haar geval had moeten worden vergeleken. De Afdeling is het niet eens met [appellante] dat van de minister moet worden verwacht dat hij zelf bedenkt om welke familieleden het gaat. De minister heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat zij het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet heeft gemotiveerd en dat hij daardoor dat niet heeft kunnen beoordelen.
[appellante] heeft geen gronden aangevoerd waarom de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het besluit van de minister voldoende is gemotiveerd en niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat het oordeel van de rechtbank onjuist is. Dit betoog slaagt niet.
Op basis van wat hiervoor is overwogen heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de minister de verklaring van geen bezwaar heeft mogen weigeren omdat er onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat [appellante] onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende verplichtingen getrouwelijk zal vervullen.
Conclusie en proceskosten
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, griffier.
w.g. Steendijk    w.g. Van Tuyll van Serooskerken
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2018
290.