201604427/2/R2.
Datum uitspraak: 29 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Wouw, gemeente Roosendaal,
2. [appellant sub 2A] wonend te Fijnaart, gemeente Moerdijk, en [appellante sub 2B], wonend te Wouw, gemeente Roosendaal, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]),
en
de raad van de gemeente Roosendaal,
verweerder.
Procesverloop
Bij uitspraak van 5 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1784, heeft de Afdeling de raad in de gelegenheid gesteld het geconstateerde gebrek dat aan het besluit van 24 maart 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bulkstraat" kleeft te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht. De raad heeft bij besluit van 21 december 2017 het bestemmingsplan "Bulkstraat" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant sub 1] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 14 augustus 2018, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. M. van Hoorne, rechtsbijstandverlener te Roermond, en [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door ,mr. J.C.P.J.M. Vergouwen, ing. R.E.S.S. Vliex, van Kempen, W. Uijtdehaag en A. Fens, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord Jawel Vastgoedontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde].
Overwegingen
Inleiding
Het beroep van [appellant sub 2] tegen het oorspronkelijk besluit
1. De Afdeling heeft in de vorige uitspraak geoordeeld dat de raad het besluit van 24 maart 2016 heeft vastgesteld in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), omdat de raad niet deugdelijk had gemotiveerd waarom geen woningen mogelijk waren gemaakt op het perceel van [appellant sub 2]. Het beroep van [appellant sub 2] is dan ook gegrond. Dat besluit dient te worden vernietigd wat betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch" voor het perceel van [appellant sub 2].
Herstelbesluit
2. Naar aanleiding van de vorige uitspraak heeft de raad het plan gewijzigd vastgesteld en alsnog maximaal 29 woningen mogelijk gemaakt op het perceel van [appellant sub 2]. [appellant sub 1] heeft daar bezwaren tegen, omdat de woningen achter zijn perceel aan de Bulkstraat mogelijk worden gemaakt. Het steekt [appellant sub 1] dat de raad niet met hem heeft overlegd over het herstelbesluit, terwijl het gemeentebestuur volgens hem heeft beloofd dat er niet achter en naast zijn woning zou worden gebouwd. Ook heeft de raad volgens hem op de vorige zitting gelogen waardoor de Afdeling zijn beroep tegen het besluit van 24 maart 2016 ten onrechte ongegrond heeft verklaard.
Jawel Vastgoedontwikkeling B.V. is de huidige eigenaar van het perceel van [appellant sub 2] en de ontwikkelaar van de daarop voorziene woningen.
Toetsingskader
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Intrekking beroepsgrond
4. [appellant sub 1] heeft zijn beroepsgrond dat bij de woningen niet aan de geluidnormen in de Wet geluidhinder kan worden voldaan en dat in het akoestisch onderzoek en het onderzoek naar de luchtkwaliteit ten onrechte geen rekening is gehouden met goederentreinen over de spoorlijn ten zuiden van het plangebied, op de zitting ingetrokken.
Procedureel bezwaar
5. [appellant sub 1] betoogt dat de raad na de tussenuitspraak ten onrechte niet met hem heeft overlegd over de invulling van het perceel van [appellant sub 2].
6. De Afdeling heeft onder 14 van de vorige uitspraak overwogen dat bij wijziging van het oorspronkelijke besluit geen toepassing hoefde te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. Dat betekent dat het ontwerp van het herstelbesluit niet ter inzage hoefde te worden gelegd en dat geen gelegenheid hoefde te worden geboden om daarover zienswijzen naar voren te brengen. Er bestond ook geen wettelijke verplichting voor de raad om te overleggen met [appellant sub 1] over de invulling van het perceel van [appellant sub 2].
Het betoog faalt.
Woon- en leefklimaat
7. [appellant sub 1] betoogt dat het herstelbesluit zal leiden tot een ernstige aantasting van zijn woon- en leefklimaat, terwijl hij met de gemeente in gesprekken met gemeenteambtenaren en een wethouder heeft afgesproken dat er niet achter en naast zijn woning zou worden gebouwd. Hij heeft sinds de bouw van zijn woning 22 jaar geleden vrij uitzicht over weilanden, maar dit uitzicht zal verloren gaan als gevolg van het herstelbesluit. Volgens [appellant sub 1] heeft Jawel Vastgoedontwikkeling B.V. in een gesprek met hem aangegeven dat de woningen achter zijn woning maximaal 3 m hoog zouden worden. In het herstelbesluit mogen deze woningen echter maximaal 4 m hoog worden. De bouw- en goothoogte van 10 en 6 m voor de woningen naast zijn woning is volgens [appellant sub 1] ook te hoog. [appellant sub 1] vreest verder dat de woningen achter zijn woning zullen leiden tot een aantasting van zijn privacy. Ook vreest hij voor geluidoverlast van buren en verkeer van en naar de woningen. Volgens [appellant sub 1] hadden daarom eerst de woningen in de rest van het plangebied moeten worden gerealiseerd voordat woningen mogelijk konden worden gemaakt op het perceel van [appellant sub 2].
7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het herstelbesluit niet zal leiden tot een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1]. De raad betwist ook dat met [appellant sub 1] is afgesproken dat er niet achter en naast zijn woning zou worden gebouwd.
7.2. De Afdeling overweegt dat ter zitting naar voren is gekomen dat er in het verleden gesprekken zijn geweest tussen [appellant sub 1], gemeenteambtenaren en een wethouder over de invulling van het perceel van [appellant sub 2]. De Afdeling zal in het midden laten wat in die gesprekken is besproken, omdat in het algemeen geen rechten kunnen worden ontleend aan verklaringen die zijn gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan berust niet bij een wethouder of ambtenaren, maar bij de raad. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het perceel van [appellant sub 2] niet bebouwd zou worden. De raad heeft het herstelbesluit daarom niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
Vast staat dat als gevolg van het herstelbesluit het vrije uitzicht van [appellant sub 1] verloren zal gaan. De Afdeling is echter van oordeel dat de raad in redelijkheid een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van het voldoen aan de woningbehoefte dan aan het belang van [appellant sub 1] bij behoud van zijn uitzicht, waarbij van belang is dat er geen recht is op een blijvend vrij uitzicht.
De raad heeft ook in redelijkheid ervan uit kunnen gaan dat het herstelbesluit niet zal leiden tot een ernstige aantasting van de privacy van [appellant sub 1], gelet op de afstand van ongeveer 9 m van de woning van [appellant sub 1] tot het bouwvlak van de woningen achter zijn woning en de maximaal toegestane hoogte van 4 m voor deze woningen.
Jawel Vastgoedontwikkeling heeft overigens op de zitting te kennen gegeven dat deze woningen naar verwachting ongeveer 3,5 m hoog zullen worden. Ook hebben Jawel Vastgoedontwikkeling B.V. en de raad ter zitting verklaard geen bezwaren te hebben tegen de locatie van de heg achter de woning van [appellant sub 1] en dat deze zal doorgroeien naar een hoogte van ongeveer 3,5 m, zodat er vanuit deze woningen geen zicht zal zijn op het perceel van [appellant sub 1]. De raad heeft verder in redelijkheid de bouw- en goothoogte van 10 en 6 m voor de woningen naast de woning van [appellant sub 1] aanvaardbaar kunnen achten, omdat dit gebruikelijke hoogten zijn.
Verder heeft de raad in redelijkheid ervan kunnen uitgaan dat de nieuwe woningen niet zullen leiden tot ernstige geluidoverlast. Omgevingsgeluid van buren is immers niet ongebruikelijk en uit akoestische berekeningen van de raad volgt dat de geluidbelasting van het verkeer van en naar de woningen op de woning van [appellant sub 1] maximaal 48 dB(A) zal bedragen.
Nu de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het herstelbesluit niet zal leiden tot een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1], hoefde hij niet te wachten met het mogelijk maken van woningen op het perceel van [appellant sub 2] totdat alle woningen in de rest van het plangebied zijn gerealiseerd.
Het betoog faalt.
Groene buffer
8. [appellant sub 1] betoogt dat er als gevolg van het herstelbesluit geen groene buffer meer zal zijn in het plangebied.
8.1. De Afdeling overweegt dat nog steeds de bestemming "Groen" is toegekend aan een gedeelte van de gronden in het plangebied, zodat er nog steeds een groene buffer is in het plangebied.
Het betoog faalt.
Compensatie
9. [appellant sub 1] betoogt dat hij in tegenstelling tot andere personen in het plangebied niet is gecompenseerd voor het plan. De percelen van die personen hebben een grotere bedrijfs- dan wel woonbestemming gekregen waardoor die percelen meer waard zijn geworden.
9.1. De Afdeling overweegt dat er geen wettelijk voorschrift of rechtsbeginsel is dat vereist dat iedereen evenveel voor- en nadelen ondervindt van een bestemmingsplan. Voor zover [appellant sub 1] planschade ondervindt van het herstelbesluit kan hij een verzoek tot tegemoetkoming in planschade indienen bij de gemeente.
Het betoog faalt.
Verkeersveiligheid
10. [appellant sub 1] vreest dat het herstelbesluit zal leiden tot een verkeersonveilige situatie. Het herstelbesluit voorziet in een ontsluiting op de Bulkstraat. Volgens [appellant sub 1] zal het verkeer van en naar het plangebied ten noorden van het spoor vooral gebruik maken van deze ontsluiting. De Bulkstraat komt uit op de Plantagebaan. Die T-splitsing is volgens [appellant sub 1] gevaarlijk, omdat op de Plantagebaan vlak na deze T-splitsing richting de kern van Wouw een versmalling aanwezig is.
10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het herstelbesluit niet zal leiden tot een verkeersonveilige situatie.
10.2. De Afdeling overweegt dat de raad ter zitting heeft verklaard dat de hoofdroute in het plangebied ten noorden van het spoor rechtstreeks wordt ontsloten op de Plantagebaan en dat de andere straten als woonstraten worden ingericht. Gelet hierop is het niet aannemelijk dat het verkeer van en naar het plangebied ten noorden van het spoor voornamelijk gebruik zal gaan maken van de ontsluiting op de Bulkstraat. Er bestaat daarom geen grond voor de vrees van [appellant sub 1] dat het herstelbesluit zal leiden tot een verkeersonveilige situatie. Overigens heeft de raad ter zitting verklaard dat de versmalling in de Plantagebaan zo nodig wordt verplaatst.
Het betoog faalt.
Brandveiligheid
11. [appellant sub 1] vreest voor de brandveiligheid van het rieten dak van zijn woning, omdat zijn woning op een afstand van minder dan 15 m van de voorziene woningen staat. Daardoor bestaat het risico dat zijn rieten dak door vliegvuur of vuurwerkpijlen in brand raakt. [appellant sub 1] wijst daarbij op verscheidene bepalingen uit het Bouwbesluit. Hij vindt het uit milieuoverwegingen bezwaarlijk zijn dak te impregneren met een brandvertragende coating.
12. De Afdeling stelt vast dat de door [appellant sub 1] genoemde bepalingen uit het Bouwbesluit alleen van toepassing zijn op nieuwbouw en niet op bestaande woningen, zoals die van [appellant sub 1]. Verder is in artikel 2.59, tweede lid, van het Bouwbesluit bepaald dat de afstand van een afvoervoorziening voor rookgas, zoals een schoorsteen, van een op vaste brandstof gestookt toestel, zoals een houtkachel, tot een brandgevaarlijk dak van een ander bouwwerk ten minste 15 m moet zijn. Voor zover [appellant sub 1] vreest voor vliegvuur van andere toestellen, zoals barbecues, en vuurwerkpijlen, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 1] daarover afspraken kan maken met zijn toekomstige buren. Dit betreft een civielrechtelijke kwestie die niet in het plan hoeft te worden geregeld.
Het betoog faalt.
Sociale veiligheid
13. [appellant sub 1] vreest voor inbraken, omdat er een doodlopend voetpad zal worden gerealiseerd achter zijn woning.
13.1. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de sociale veiligheid zodanig zal worden aangetast dat de raad het herstelbesluit niet heeft kunnen vaststellen. Daarbij merkt de Afdeling op dat aan het begin van het voetpad een poort kan worden neergezet en dat [appellant sub 1] hekwerken rondom zijn perceel kan oprichten om inbraak te voorkomen.
Het betoog faalt.
Schade door bouwwerkzaamheden
14. [appellant sub 1] vreest voor schade aan zijn woning door bouwwerkzaamheden. Hij stelt in dit verband dat de ondergrond ter plaatse instabiel is. Volgens [appellant sub 1] heeft zijn woning al schade opgelopen door bouwwerkzaamheden.
14.1. [appellant sub 1] heeft naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat de bouw van de woningen op het perceel van [appellant sub 2] onvermijdelijk zal leiden tot ernstige schade aan zijn woning. Op welke wijze deze woningen moeten worden gebouwd om schade aan de woning van [appellant sub 1] te voorkomen is een aspect dat geen betrekking heeft op het herstelbesluit zelf maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Overigens heeft de raad in het verweerschrift te kennen gegeven dat uit voorzorg een trillingmeter is geplaatst.
Het betoog faalt.
Anterieure overeenkomst
15. [appellant sub 1] betoogt dat hij ten onrechte geen inzage heeft gekregen in de anterieure overeenkomst die de gemeente heeft gesloten met Jawel Vastgoedontwikkeling B.V.
15.1. De anterieure overeenkomst hoefde niet ter inzage te worden gelegd. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie daarvoor onder 2.13.3 van de uitspraak van 30 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP9587), is een ten behoeve van de grondexploitatie gesloten anterieure overeenkomst namelijk geen stuk dat betrekking heeft op het plan. Het betoog faalt.
Waterhuishouding
16. [appellant sub 1] vreest voor ernstige wateroverlast. Volgens [appellant sub 1] heeft de raad op de vorige zitting gelogen waardoor de Afdeling zijn beroep tegen het besluit van 24 maart 2016 ten onrechte ongegrond heeft verklaard. De raad heeft ter zitting verklaard dat het waterschap ten oosten van Wouw een retentievijver zal aanleggen, maar dit klopt niet. Deze retentievijver moet volgens [appellant sub 1] worden aangelegd om ernstige wateroverlast te voorkomen. Ook moet volgens [appellant sub 1] een extra duiker worden aangelegd om wateroverlast te voorkomen.
16.1. De raad betwist dat hij op de vorige zitting een onjuiste verklaring heeft afgelegd. Weliswaar is een mededeling van het waterschap voorgelezen dat het waterschap ten oosten van Wouw een retentievijver zou aanleggen, maar daarbij is tegelijkertijd aangegeven dat de juistheid van deze mededeling niet kon worden bevestigd.
16.2. Voor zover het betoog van [appellant sub 1] ziet op wateroverlast als gevolg van het oorspronkelijke besluit, overweegt de Afdeling dat dit aspect niet het onderwerp vormde van de aan de raad gegeven opdracht. Over dit aspect is onder 9.2 van de vorige uitspraak een onherroepelijke eindbeslissing gegeven die daarom buiten inhoudelijke bespreking moet blijven. Overigens is de omstandigheid dat het waterschap ten oosten van Wouw een retentievijver zou aanleggen geen grond geweest voor het oordeel van de Afdeling over de waterhuishouding.
De Afdeling is verder van oordeel dat de raad in redelijkheid ervan uit heeft kunnen gaan dat ook het herstelbesluit niet tot ernstige wateroverlast zal leiden. Daartoe is van belang dat de omvang van de toegezegde retentievoorziening in het plangebied zal worden vergroot met 255 m3 tot een totale omvang van 3.755 m3. Dit is opgenomen in artikel 5, lid 5.1, onder e, van de planregels.
Het betoog faalt.
Behoefteonderzoek en alternatievenonderzoek
17. [appellant sub 1] betoogt dat geen behoefte bestaat aan woningen en woon-werkkavels in het plangebied. Ook zijn er volgens hem alternatieve locaties voor woningbouw.
17.1. De Afdeling heeft onder 4.4 van de vorige uitspraak geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een actuele regionale behoefte bestaat aan de ontwikkelingen die zijn voorzien in het oorspronkelijke besluit, gelet op het rapport "Ladderonderbouwing Bulkstraat Wouw" (hierna: het behoefteonderzoek) van 19 januari 2016. Daarin staat dat er in Roosendaal een kwantitatieve behoefte is aan ongeveer 1.580 woningen en een kwalitatieve behoefte aan 355 tot 490 grondgebonden woningen in een dorps woonmilieu. Onder 6.2 heeft de Afdeling geoordeeld dat de raad in redelijkheid ervoor heeft kunnen kiezen uitbreiding mogelijk te maken in het plangebied, gelet op het uitgevoerde onderzoek naar alternatieve locaties.
17.2. Voor zover het betoog van [appellant sub 1] ziet op de behoefte aan woningen en woon-werklocaties die al in het oorspronkelijke besluit mogelijk zijn gemaakt en alternatieve locaties daarvoor, overweegt de Afdeling dat deze aspecten niet het onderwerp vormden van de aan de raad gegeven opdracht. Over deze aspecten zijn in de vorige uitspraak onherroepelijke eindbeslissingen gegeven die daarom buiten inhoudelijke bespreking moeten blijven.
De Afdeling is verder van oordeel dat de raad in redelijkheid ervan uit heeft kunnen gaan dat ook behoefte bestaat aan de woningen die in het herstelbesluit mogelijk zijn gemaakt, gelet op het behoefteonderzoek. De raad heeft op de zitting te kennen gegeven dat sinds het oorspronkelijke besluit zowel de omvang van de woningbehoefte als van de harde plancapaciteit niet wezenlijk zijn veranderd. De raad heeft ook in redelijkheid ervoor kunnen kiezen om deze woningen mogelijk te maken op het perceel van [appellant sub 2], gelet op het uitgevoerde onderzoek naar alternatieve locaties voor woningbouw.
Het betoog faalt.
Archeologie en bodem
18. [appellant sub 1] betoogt dat de raad ten onrechte geen onderzoek heeft uitgevoerd naar archeologische waarden.
18.1. Artikel 8:69a van de Awb luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
18.2. In artikel 38a van de Monumentenwet 1988 is bepaald dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening moet houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 30 november 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BU6341) strekt deze bepaling met name tot het behoud van monumenten van archeologie. Het behoud van archeologische waarden is een algemeen belang. Voor [appellant sub 1] gaat het echter om het belang dat hij gevrijwaard blijft van nadelige gevolgen van het herstelbesluit voor zijn woon- en leefklimaat. Artikel 38a van de Monumentenwet 1988 strekt daarom kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [appellant sub 1], zodat deze beroepsgrond op grond van artikel 8:69a van de Awb niet kan leiden tot vernietiging van het herstelbesluit. De Afdeling zal deze beroepsgrond daarom niet inhoudelijk bespreken. 19. [appellant sub 1] betoogt dat uit bodemonderzoek volgt dat er te veel kwik voorkomt in de grond van het perceel van [appellant sub 2]. Daardoor kan bij de woningen niet worden voldaan aan de normen in de Wet bodembescherming.
19.1. De Afdeling overweegt dat de normen uit de Wet bodembescherming strekken tot bescherming van de kwaliteit van de bodem. Voor [appellant sub 1] gaat het echter om het belang dat hij gevrijwaard blijft van nadelige gevolgen van het herstelbesluit voor zijn woon- en leefklimaat. De bepalingen van de Wet bodembescherming strekken daarom kennelijk niet tot bescherming van zijn belangen, zodat deze beroepsgrond op grond van artikel 8:69a van de Awb niet kan leiden tot vernietiging van het herstelbesluit. De Afdeling zal deze beroepsgrond daarom niet inhoudelijk bespreken.
Conclusie
20. Het beroep van [appellant sub 2] tegen het oorspronkelijke besluit is gegrond. Het beroep van [appellant sub 1] tegen het herstelbesluit is ongegrond.
21. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten van [appellant sub 2] te worden veroordeeld. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van het beroep van [appellant sub 1] bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] tegen het besluit van de raad van de gemeente Roosendaal van 24 maart 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bulkstraat" gegrond;
II. vernietigt dat besluit wat betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch" voor het perceel van [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B];
III. verklaart het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van de raad van de gemeente Roosendaal van 21 december 2017 tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "Bulkstraat" ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Roosendaal tot vergoeding van bij [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
V. gelast dat de raad van de gemeente Roosendaal aan [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. Van Driel Kluit
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2018
703.