ECLI:NL:RVS:2018:2871

Raad van State

Datum uitspraak
29 augustus 2018
Publicatiedatum
29 augustus 2018
Zaaknummer
201705252/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Hurdegaryp, Rijksstraatweg 12A: herziening en wateroverlast

Op 29 augustus 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant, wonend te Hurdegaryp, en de raad van de gemeente Tytsjerksteradiel. De zaak betreft de herziening van het bestemmingsplan 'Hurdegaryp, Rijksstraatweg 12A', dat de bouw van maximaal 14 woningen mogelijk maakt. De appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de raad van 18 mei 2017, omdat hij vreest dat de woningbouw zal leiden tot verergering van wateroverlast op zijn perceel. De Afdeling heeft in een eerdere tussenuitspraak van 14 februari 2018 de raad opgedragen om binnen 16 weken het besluit van 18 mei 2017 te herstellen, omdat dit besluit in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

In het besluit van 17 mei 2018 heeft de raad het bestemmingsplan opnieuw vastgesteld, maar de appellant heeft betoogd dat de voorgestelde maatregelen om wateroverlast te voorkomen niet adequaat zijn vastgelegd. De Afdeling heeft vastgesteld dat de raad niet volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van de appellant, maar heeft geoordeeld dat de opgenomen voorwaardelijke verplichtingen in de planregels voldoende zijn om de instandhouding en het onderhoud van de drainage en de sloot te waarborgen.

De Afdeling heeft het beroep tegen het besluit van 18 mei 2017 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd, maar het beroep tegen het besluit van 17 mei 2018 ongegrond verklaard. De raad is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant en het griffierecht. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige afwegingen bij bestemmingsplannen, vooral in relatie tot waterhuishouding en de bescherming van omwonenden.

Uitspraak

201705252/2/R3.
Datum uitspraak: 29 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Hurdegaryp, gemeente Tytsjerksteradiel,
en
de raad van de gemeente Tytsjerksteradiel,
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 14 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:474 (hierna: de tussenuitspraak) heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 18 mei 2017 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 17 mei 2018 heeft de raad ter uitvoering van de tussenuitspraak het bestemmingsplan "Hurdegaryp, Rijksstraatweg 12A (voormalige locatie Wijnia, ontwikkellocatie woningbouw)" opnieuw, gewijzigd, vastgesteld.
[appellant] is in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld. [appellant] heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.    Bij het besluit van 18 mei 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Hurdegaryp, Rijksstraatweg 12A (voormalige locatie Wijnia, ontwikkellocatie woningbouw)" vastgesteld. Het plan maakt de herontwikkeling van het perceel Rijksstraatweg 12A te Hurdegaryp mogelijk en voorziet in de bouw van maximaal 14 woningen op de gronden met de bestemming "Wonen - Bouwstroken". [appellant] is eigenaar en bewoner van het aangrenzende perceel [locatie]. Hij heeft beroep ingesteld, omdat hij vreest dat de al bestaande wateroverlast op zijn perceel zal verergeren door de woningbouw in het plangebied.
Het beroep tegen het besluit van 18 mei 2017
2.    Gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen, is het besluit van 18 mei 2017 in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het beroep tegen dit besluit is gegrond. Het besluit van 18 mei 2017 dient te worden vernietigd.
Het besluit van 17 mei 2018
3.    In artikel 6:19, eerste lid, van de Awb is het volgende bepaald:
"Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."
4.    De raad heeft bij het besluit van 17 mei 2018 het plan opnieuw, gewijzigd, vastgesteld om aan de opdracht uit de tussenuitspraak te voldoen. De Afdeling stelt vast dat met het besluit van 17 mei 2018 niet geheel tegemoet is gekomen aan het beroep van [appellant] tegen het besluit van 18 mei 2017. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb moet het beroep daarom worden geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 17 mei 2018.
Het beroep tegen het besluit van 17 mei 2018
5.    [appellant] heeft in zijn beroep tegen het besluit van 18 mei 2017 onder meer aangevoerd dat de door de raad voorgestelde maatregelen om wateroverlast op het zuidelijke deel van zijn perceel te voorkomen ten onrechte niet in het plan zijn vastgelegd met een voorwaardelijke verplichting. Tot deze maatregelen behoren onder meer een drainagebuis aan de oostzijde van het bouwperceel (hierna: drainage) en de afvoer van hemelwater via een al bestaande sloot.
6.    De Afdeling heeft in de tussenuitspraak onder 8.3, voor zover hier van belang, overwogen dat de raad wat betreft de drainage en de sloot niet heeft onderbouwd dat er een publiekrechtelijke regeling is die de instandhouding en het onderhoud na de eigendomsoverdracht van de grond   waarborgt. De raad kon in zoverre in redelijkheid niet afzien van het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in de planregels.
De Afdeling heeft de raad in de tussenuitspraak onder 9 opgedragen om met inachtneming van overweging 8.3 van de tussenuitspraak een planregeling vast te stellen waarin de instandhouding en het onderhoud van de door de raad noodzakelijk geachte drainage en de sloot als voorwaardelijke verplichting is opgenomen voor de realisering van de nieuwe woningen, dan wel alsnog te onderbouwen dat de instandhouding en het onderhoud van deze voorzieningen anderszins publiekrechtelijk zijn verzekerd.
7.    Om aan de opdracht uit de tussenuitspraak te voldoen heeft de raad bij het besluit van 17 mei 2018 de planregels gewijzigd door in de artikelen 4, lid 4.3.1, en 6, lid 6.4.1, voorwaardelijke verplichtingen op te nemen. Daarnaast heeft de raad op de verbeelding de aanduidingen "waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige functie" en "water" opgenomen ter plaatse van de drainage respectievelijk de sloot.
8.    In artikel 4, lid 4.3.1, van de planregels is het volgende bepaald: "De woningen als bedoeld in artikel 6 mogen pas in gebruik worden genomen indien:
A. ter plaatse van de aanduiding "waterhuishouding en/of waterstaatkundige functie" de drainage zoals opgenomen in bijlage 3 van de regels is gerealiseerd en in stand wordt gehouden." Artikel 4 van de planregels is van toepassing op de gronden met de bestemming "Tuin".
In artikel 6, lid 6.4.1, van de planregels is het volgende bepaald: "De woningen als bedoeld in artikel 6.1 mogen pas in gebruik worden genomen indien:
A. ter plaatse van de aanduiding "waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige functie" de drainage zoals opgenomen in bijlage 3 van de regels is gerealiseerd en in stand wordt gehouden, en
B. ter plaatse van de aanduiding "water" de in het plangebied gelegen sloot kwalitatief en kwantitatief in stand wordt gehouden." Artikel 6 van de planregels is van toepassing op de gronden met de bestemming "Wonen - Bouwstroken".
9.    [appellant] voert aan dat de voorwaardelijke verplichtingen in de artikelen 4, lid 4.3.1, en 6, lid 6.4.1, van de planregels onvolledig zijn, omdat daarin alleen de realisatie en de instandhouding van de watergangen is verzekerd en niet ook het onderhoud. Het onderhoud is volgens hem echter noodzakelijk om wateroverlast te voorkomen. Volgens [appellant] is daarom niet aan de opdracht uit de tussenuitspraak voldaan.
10.    De Afdeling gaat ervan uit dat [appellant] met de watergangen doelt op zowel de drainage als de sloot.
De artikelen 4, lid 4.3.1, en 6, lid 6.4.1, van de planregels vermelden niet uitdrukkelijk het onderhoud van de drainage en de sloot. De Afdeling is echter van oordeel dat de woorden "in stand wordt gehouden" in deze bepalingen ook betrekking hebben op het onderhoud. De verplichting om de drainage en de sloot in stand te houden moet zo worden opgevat, dat de drainage en de sloot niet alleen aanwezig moeten blijven, maar ook in een zodanige staat moeten worden gehouden dat ze hun functie voor het voorkomen van wateroverlast naar behoren kunnen vervullen. Voor de sloot volgt dit ook uit de formulering in artikel 6, lid 6.4.1, van de planregels dat de sloot "kwalitatief en kwantitatief" in stand moet worden gehouden.
Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad met het opnemen van de voorwaardelijke verplichtingen in de artikelen 4, lid 4.3.1, en 6, lid 6.4.1, van de planregels heeft voldaan aan de opdracht uit de tussenuitspraak.
11.    Het beroep tegen het besluit van 17 mei 2018 is ongegrond.
Proceskosten
12.    De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Tytsjerksteradiel van 18 mei 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Hurdegaryp, Rijksstraatweg 12A (voormalige locatie Wijnia, ontwikkellocatie woningbouw)" gegrond;
II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Tytsjerksteradiel van 18 mei 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Hurdegaryp, Rijksstraatweg 12A (voormalige locatie Wijnia, ontwikkellocatie woningbouw)";
III.    verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Tytsjerksteradiel van 17 mei 2018 tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "Hurdegaryp, Rijksstraatweg 12A (voormalige locatie Wijnia, ontwikkellocatie woningbouw)" ongegrond;
IV.    veroordeelt de raad van de gemeente Tytsjerksteradiel tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.308,46 (zegge: dertienhonderdacht euro en zesenveertig cent), waarvan € 1.252,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V.    gelast dat de raad van de gemeente Tytsjerksteradiel aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Teuben, griffier.
w.g. Kramer    w.g. Teuben
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2018
483.