201708484/1/A3.
Datum uitspraak: 29 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Deventer, en haar vennoten [vennoot A] en [vennoot B], beiden wonend te Deventer (hierna: tezamen en in enkelvoud: de vennootschap),
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 14 september 2017 in zaak nr. 17/1232 in het geding tussen:
de vennootschap
en
de burgemeester van Deventer.
Procesverloop
Bij besluit van 2 maart 2017 heeft de burgemeester de aanvraag van de vennootschap om een vergunning voor de exploitatie van de seksinrichting aan de [locatie] te Deventer afgewezen.
Bij besluit van 1 juni 2017 heeft de burgemeester het door de vennootschap daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 september 2017 heeft de rechtbank het door de venootschap daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vennootschap hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 augustus 2018, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M. Ichoh, advocaat te Enschede, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Op 14 oktober 2012 heeft de burgemeester voor de exploitatie van de seksinrichting een vergunning als bedoeld in artikel 3:4 van de Algemene plaatselijke verordening Deventer (hierna: Apv) verleend die een looptijd had van twee jaren. Op 14 april 2014 heeft de vennootschap een aanvraag om een nieuwe exploitatievergunning ingediend. De burgemeester heeft die vergunning geweigerd op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet bibob), omdat het Bureau, als bedoeld in artikel 8 van de Wet bibob, een negatief advies van 22 mei 2015 heeft uitgebracht. Bij uitspraak van 14 november 2016 heeft de rechtbank de weigering rechtmatig geacht. Bij uitspraak van 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3500, heeft de Afdeling het hoger beroep van de vennootschap tegen de uitspraak van rechtbank ongegrond verklaard. Voordat de Afdeling op 20 december 2017 uitspraak had gedaan, heeft de vennootschap op 10 januari 2017 wederom een aanvraag om een exploitatievergunning ingediend. Bij het besluit van 2 maart 2017 heeft de burgemeester de aanvraag met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) afgewezen. De vennootschap heeft in de aanvraag geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden vermeld, aldus de burgemeester. Bij het besluit van 1 juni 2017 heeft de burgemeester de afwijzing, onder verwijzing naar het advies van de Algemene bezwaarschriftencommissie van 24 mei 2017, gehandhaafd. De rechtbank heeft dit besluit rechtmatig geacht.
Hoger beroep
2. De vennootschap betoogt dat de rechtbank ten onrechte de burgemeester in zijn standpunt is gevolgd dat hij de aanvraag heeft mogen afwijzen, omdat zij in de aanvraag geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld. De rechtbank heeft miskend dat artikel 4:6 van de Awb niet van toepassing is. De vorige aanvraag zag op een exploitatievergunning met een looptijd van oktober 2014 tot oktober 2016. De aanvraag van 10 januari 2017 ziet op een exploitatievergunning met een looptijd vanaf na oktober 2016. Zij heeft derhalve geen herhaalde aanvraag ingediend, aldus de vennootschap.
2.1. Artikel 4:6, eerste lid, van de Awb luidt: "Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden."
Het tweede lid luidt: "Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking."
2.2. De aanvraag van de vennootschap van 10 januari 2017 is gelijk aan de vorige aanvraag van 14 april 2014 aan de burgemeester om een exploitatievergunning als bedoeld in artikel 3:4 van de Apv voor de seksinrichting. Uit de aanvragen volgt niet dat een exploitatievergunning voor een bepaalde periode is aangevraagd. Dat de aanvraag van 10 januari 2017 volgens de vennootschap geen herhaalde aanvraag is waarop artikel 4:6 van de Awb van toepassing is, volgt de Afdeling derhalve niet. In dit geval doet zich de situatie voor dat dezelfde aanvraag voor de tweede keer wordt ingediend.
Verder onderschrijft de Afdeling het oordeel van de rechtbank dat de vennootschap in haar herhaalde aanvraag geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Voor zover de vennootschap stelt dat het tijdsverloop na de vorige aanvraag zodanig lang is dat het negatief advies van het Bureau van 22 mei 2015 niet langer actueel is, is die stelling niet aannemelijk gemaakt. Voor het oordeel dat de afwijzing van aanvraag evident onredelijk is, bestaat geen grond.
2.3. Het betoog faalt.
Slotsom
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.
w.g. Minderhoud w.g. Man
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2018
629.