ECLI:NL:RVS:2018:2932

Raad van State

Datum uitspraak
4 september 2018
Publicatiedatum
5 september 2018
Zaaknummer
201806370/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.B.M. Hent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak tegen staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 4 september 2018 uitspraak gedaan op een verzoek van A. Mahjo en A. Aziz om een voorlopige voorziening. Dit verzoek volgde op de afwijzing door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke besluiten op 20 oktober 2016 zijn genomen. De vreemdelingen hebben tegen deze afwijzing beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 26 juli 2018 de beroepen gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg nieuwe besluiten te nemen in overeenstemming met de uitspraak. De staatssecretaris heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarop de vreemdelingen incidenteel hoger beroep hebben ingesteld en tevens verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het verzoek van de vreemdelingen om niet te worden uitgezet totdat op het hoger beroep is beslist, toewijsbaar is. Dit is in lijn met eerdere uitspraken van de voorzieningenrechter, waaronder ECLI:NL:RVS:2016:3350. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdelingen hebben gemaakt in verband met de behandeling van hun verzoek, tot een bedrag van € 501,00, dat geheel is toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

De uitspraak benadrukt het belang van rechtsbescherming voor vreemdelingen in asielprocedures en de noodzaak om hen te beschermen tegen uitzetting tijdens het hoger beroep.

Uitspraak

201806370/2/V2.
Datum uitspraak: 4 september 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van A. Mahjo en A. Aziz om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van onder meer:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2].
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 26 juli 2018 in zaken nrs. 16/26464 en 16/26465 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 20 oktober 2016, voor zover thans van belang, heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 26 juli 2018 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de aanvragen neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdelingen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Voorts hebben de vreemdelingen de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.    De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat hij niet wordt uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist en dat hem gedurende die periode opvang en verstrekkingen voorzien bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers worden geboden.
2.    Gelet op wat is aangevoerd, komt het verzoek, in het licht van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 20 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3350, op na te melden wijze voor toewijzing in aanmerking.
3.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vreemdelingen niet worden uitgezet, totdat op het door hen ingestelde hoger beroep is beslist;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.B.M. Hent, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier.
w.g. Hent    w.g. Graat
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2018
307.