ECLI:NL:RVS:2018:2983

Raad van State

Datum uitspraak
12 september 2018
Publicatiedatum
12 september 2018
Zaaknummer
201707962/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake omgevingsvergunning voor het bouwen van stallen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 augustus 2017, waarin het beroep van [appellant] tegen de omgevingsvergunning voor het bouwen van drie stallen door Lameba B.V. ongegrond werd verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat [appellant] niet-ontvankelijk was in zijn beroep omdat hij geen zienswijzen had ingediend tegen het ontwerp van het besluit tot vergunningverlening.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 18 juli 2018 ter zitting behandeld. [appellant] voerde aan dat het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur niet op de juiste wijze kennis had gegeven van het ontwerp van het besluit in het huis-aan-huisblad de Etten-Leurse Bode. Hij stelde dat de kennisgeving niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat hij om die reden niet in staat was om zienswijzen in te dienen.

De Afdeling oordeelde dat het college op de juiste wijze kennis had gegeven van het ontwerp van het besluit en dat [appellant] zelf verantwoordelijk was voor het volgen van gemeentelijke publicaties. De gestelde gebreken in de kennisgeving waren niet voldoende om de termijnoverschrijding verschoonbaar te verklaren. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk was.

Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201707962/1/A1.
Datum uitspraak: 12 september 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Etten-Leur,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 augustus 2017 in zaak nr. 16/9035 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur.
Procesverloop
Bij besluit van 18 oktober 2016 heeft het college aan Lameba B.V. omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van drie stallen op het perceel Bankenstraat 16 te Etten-Leur (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 22 augustus 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juli 2018, waar [appellant], in persoon, bijgestaan door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], het college, vertegenwoordigd door A. van Hooijdonk, en Lameba B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde C], zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Lameba B.V. exploiteert een varkenshouderij op het perceel. Op 13 oktober 2011 heeft zij een aanvraag om een omgevingsvergunning fase 1 gedaan voor het veranderen van deze inrichting. Op 18 maart 2013 heeft zij een omgevingsvergunning fase 2 aangevraagd voor het bouwen van drie stallen. Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunningen verleend bij besluiten van 16 april 2013 respectievelijk 2 juli 2013.
Het college heeft het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 2 juli 2013, waarbij omgevingsvergunning voor het bouwen van drie stallen is verleend, bij besluit van 11 februari 2014 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 14 oktober 2014 heeft de rechtbank geoordeeld dat het college wat betreft deze omgevingsvergunning ten onrechte de reguliere voorbereidingsprocedure heeft gevolgd, nu wat betreft de omgevingsvergunning voor het veranderen van de inrichting de uniforme openbare voorbereidingsprocedure is gevolgd. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] gegrond verklaard, het besluit van 11 februari 2014 vernietigd en het besluit van 2 juli 2013 herroepen.
Het college heeft vervolgens een ontwerp van het besluit tot vergunningverlening voor het bouwen van drie stallen met ingang van 25 augustus 2016 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. Over het ontwerp van het besluit zijn geen zienswijzen ingebracht.
[appellant] kan zich niet verenigen met de verleende omgevingsvergunning en heeft daartegen beroep bij de rechtbank ingesteld. [appellant] heeft in beroep onder meer betoogd dat het college kon weten, gezien de vorige procedure, dat hij zich niet kan verenigen met de bouw van drie stallen, dat het college hem om die reden het ontwerp van het besluit had dienen toe te zenden en dat van hem niet kon worden verwacht gedurende de 21 maanden die zijn verstreken na de uitspraak van de rechtbank van 14 oktober 2014, alle gemeentelijke publicaties te volgen. De rechtbank heeft overwogen dat in de door [appellant] aangevoerde redenen geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het niet indienen van zienswijzen verschoonbaar is. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard.
2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij geen zienswijzen heeft ingediend. Daartoe voert hij aan dat het college niet op juiste wijze kennis heeft gegeven van het ontwerp van het besluit in het huis-aan-huisblad de Etten-Leurse Bode. Naar zijn stelling ontbreekt in de kennisgeving een weergave van de zakelijke inhoud van het ontwerp van het besluit. Verder zou een rechtsmiddelenverwijzing ontbreken.
3.    Artikel 6:13, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:
1. Geen beroep kan bij de bestuursrechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld.
4.    Het college heeft op 24 augustus 2016 kennisgegeven van het ontwerp van het besluit in het digitale Gemeenteblad op de website overheid.nl. Daarnaast heeft het college op 24 augustus 2016 op de pagina van de gemeente in het huis aan-huis-blad de Etten-Leurse Bode, onder het kopje "Deze week in het digitale gemeenteblad" van het ontwerp kennisgegeven.
Ter zitting heeft [appellant] desgevraagd bevestigd dat de kennisgeving van het ontwerp van het besluit in de Etten-Leurse Bode door geen van de omwonenden die beroep hebben ingesteld, is gezien. Dat zou komen doordat het de vakantieperiode betrof en omdat het blad "de Bode" onregelmatig wordt verspreid.
Het niet indienen van zienswijzen wegens een gebrekkige kennisgeving kan verschoonbaar zijn indien degene die zich op verschoonbaarheid beroept, door die kennisgeving op het verkeerde been is gezet. Die omstandigheid doet zich naar het oordeel van de Afdeling hier niet voor. [appellant] heeft immers de publicatie in het huis-aan-huis-blad de Etten-Leurse Bode niet gezien. De gestelde omstandigheid dat de publicatie in de vakantieperiode is gedaan en dat de Etten-Leurse Bode onregelmatig wordt verspreid, kan [appellant] niet baten. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van een belanghebbende om maatregelen te treffen dat hij een dergelijk blad kan ontvangen of langs andere weg van de inhoud van dat blad kennis kan nemen. Dat geldt ook in een vakantieperiode.
Nu [appellant] destijds geen kennis heeft genomen van de kennisgeving in de Etten-Leurse Bode bestaat reeds daarom in de inhoud van de publicatie geen aanleiding voor het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is.
Het betoog faalt.
5.    [appellant] heeft in zijn hogerberoepschrift verwezen naar zijn pleitnota in beroep. Voor zover hij hiermee heeft beoogd aan te voeren dat ook op grond van de in zijn pleitnota genoemde redenen moet worden geoordeeld dat hij verschoonbaar geen zienswijzen heeft ingebracht, overweegt de Afdeling dat een hoger beroep is gericht tegen een uitspraak van de rechtbank. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak op gronden van [appellant] ingegaan. Met de enkele verwijzing naar de pleitnota heeft [appellant] geen argumenten naar voren gebracht waarom de weerlegging door de rechtbank van de gronden onjuist zou zijn. De Afdeling ziet in het aangevoerde dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de uitspraak niet in stand kan blijven.
Het betoog faalt.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Drop    w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2018
163.