201800497/1/A1.
Datum uitspraak: 19 september 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 augustus 2017 heeft het college zijn beslissing om op 22 augustus 2017 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 (hierna: de Afvalstoffenverordening) van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte (€ 126,00) van de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 13 december 2017 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 augustus 2018, waar [appellante], vertegenwoordigd door jhr. mr. W.J. de Brauw, en het college, vertegenwoordigd door mr. B. Kaptein-van Beest, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 22 augustus 2017 naast de aangewezen inzamelvoorziening op de Haringkade ter hoogte van huisnummer […] is aangetroffen. Omdat in de doos een poststuk met de adresgegevens van [appellante] is aangetroffen, stelt het college zich op het standpunt dat de doos van haar afkomstig is en dat zij als overtreder van artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening dient te worden aangemerkt. Niet in geschil is dat de doos van [appellante] is en dat deze op onjuiste wijze ter inzameling is aangeboden.
2. [appellante] betoogt dat het college zich schuldig maakt aan onbehoorlijk bestuur, omdat zij beboet wordt voor een overtreding die het gevolg is van het in gebreke zijn van de gemeente. Daartoe voert zij aan dat de papiercontainers overvol waren, zodat zij niet in staat was om haar oud papier op het daarvoor bestemde inzamelpunt aan te bieden. Volgens [appellante] kan de burger, die ter zake geen enkele bevoegdheid noch kennis heeft, niet verantwoordelijk worden gehouden worden voor het falende afvalbeleid van de gemeente en het niet tijdig legen van de inzamelvoorzieningen.
2.1. Artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt: "Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt."
Artikel 5:25, eerste lid, luidt: "De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen."
Artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening luidt: "Het college kan aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt."
Artikel 9, eerste lid, luidt: "Het is de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot."
2.2. Vast staat dat op 22 augustus 2017 naast een papiercontainer op de Haringkade ter hoogte van nummer […] een doos is aangetroffen die afkomstig was van [appellante]. De omstandigheid dat de inzamelvoorziening vol was, ontsloeg [appellante] niet van haar verplichting om haar oud papier in overeenstemming met de daarvoor geldende regels ter inzameling aan te bieden. Wanneer een container niet bruikbaar is, dient het afval in een andere container ter inzameling aangeboden te worden dan wel weer mee naar huis te worden genomen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 3 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1189). Anders dan [appellante] stelt, heeft zij dus een eigen verantwoordelijkheid voor het op juiste wijze aanbieden van afval. Bovendien staat, zoals het college in het besluit op bezwaar heeft aangegeven, zowel op de website als op stickers die op de meeste containers zijn geplakt, wat mensen moeten doen als de container vol is. Gelet op de verplichting van [appellante] om het papierafval op juiste wijze ter inzameling aan te bieden, bestaat voorts geen aanleiding voor het oordeel dat, zoals zij nog heeft aangevoerd, het verhalen van de kosten onredelijk is. Daarnaast worden de gemaakte kosten, anders dan [appellante] stelt, niet geheel, maar slechts gedeeltelijk door het college bij haar in rekening gebracht. Het betoog faalt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Lubberdink
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2018
457-884.