201608190/2/A3.
Datum uitspraak: 26 september 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het bestuur van de Stichting Afwikkeling Maror-gelden Overheid (thans in liquidatie), gevestigd te Amsterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 7 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:777, heeft de Afdeling het bestuur opgedragen om binnen 6 weken na de verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken van het besluit van 7 oktober 2016 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht. Bij besluit van 19 april 2018 heeft het bestuur ter uitvoering van de tussenuitspraak de door [appellant] op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) verzochte informatie gedeeltelijk openbaar gemaakt.
[appellant] is in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld. Hiervan heeft hij geen gebruik gemaakt.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat het besluit van 7 oktober 2016 niet zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd. Het beroep van [appellant] is gegrond. Het besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
2. In het besluit van 19 april 2018 heeft het bestuur besloten de door [appellant] verzochte documenten openbaar te maken. Het bestuur heeft openbaarmaking van de daarin opgenomen informatie over natuurlijke personen die niet betrokken waren bij de correspondentie en informatie waaruit uurtarieven van dienstverleners kunnen worden afgeleid, geweigerd. Ook heeft het bestuur openbaarmaking van de persoonlijke en financiële gegevens van individuele aanvragers van uitkeringen geweigerd. Aan deze weigering heeft het bestuur de weigeringsgronden van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, en het tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob ten grondslag gelegd. Het besluit van 19 april 2018 wordt gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
[appellant] heeft naar aanleiding van het besluit van 19 april 2018 geen zienswijze ingediend. Dit betekent dat hij geen beroepsgronden tegen dit besluit heeft aangevoerd. Het van rechtswege ontstane beroep van [appellant] tegen het besluit van 19 april 2018 is ongegrond.
3. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep tegen het besluit van het bestuur van de Stichting Afwikkeling Maror-gelden Overheid van 7 oktober 2016, kenmerk 2016-010, gegrond;
II. vernietigt het onder I. genoemde besluit;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van 19 april 2018, kenmerk 2018-001, ongegrond;
IV. gelast dat bestuur van de Stichting Afwikkeling Maror-gelden Overheid aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. F.D. van Heijningen en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, griffier.
Voorzitter Griffier
w.g. Lubberdink w.g. Binnema
Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2018
589.