ECLI:NL:RVS:2018:3137

Raad van State

Datum uitspraak
26 september 2018
Publicatiedatum
26 september 2018
Zaaknummer
201709322/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Fietstunnel Peizerwold en de betrokkenheid van omwonenden

Op 26 september 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het bestemmingsplan "Fietstunnel Peizerwold". Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Noordenveld op 18 oktober 2017, maakt de aanleg van een fietstunnel onder de Groningerweg (N372) mogelijk. Appellanten A en B, wonend naast het plangebied, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij zich onvoldoende betrokken voelden bij de vaststelling van het plan en twijfels hadden over de noodzaak van de fietstunnel voor de verkeersveiligheid.

De Afdeling heeft de zaak op 17 augustus 2018 ter zitting behandeld. De appellanten voerden aan dat de raad onvoldoende inspraak had geboden en dat de verkeerssituatie niet zo gevaarlijk was dat een fietstunnel noodzakelijk was. De raad verdedigde zijn besluit door te wijzen op de resultaten van fietstellingen en de noodzaak om snelverkeer en langzaam verkeer van elkaar te scheiden. De Afdeling oordeelde dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aanleg van de fietstunnel noodzakelijk was voor de verkeersveiligheid.

Daarnaast betoogden appellanten dat de raad geen alternatieven had onderzocht, zoals de aanleg van een fietsbrug, en dat de aanleg van de fietstunnel schade aan hun rijksmonument zou kunnen veroorzaken. De Afdeling oordeelde dat de raad voldoende had gemotiveerd waarom niet voor een fietsbrug was gekozen en dat de schade aan het tolhuis voldoende was gewaarborgd door monitoring en compensatie door de provincie Drenthe. Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep ongegrond, waarmee het bestemmingsplan in stand bleef.

Uitspraak

201709322/1/R3.
Datum uitspraak: 26 september 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Peizerwold, gemeente Noordenveld,
en
de raad van de gemeente Noordenveld,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 oktober 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Fietstunnel Peizerwold" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant A] en [appellant B] en het college van gedeputeerde staten van Drenthe hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 augustus 2018, waar [appellant A] en [appellant B], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door ing. M.M. Breukers, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting het college van gedeputeerde staten van Drenthe, vertegenwoordigd door ing. F.R. Hellinga, gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het plan maakt een fietstunnel onder de Groningerweg (N372), op een strook grond tussen de Brunlaan en de Zanddijk te Peizerwold mogelijk. Het is de bedoeling dat de fietstunnel ten noorden van de bestaande oversteek zal worden gebouwd. De bestaande toegang tot de Groningerweg (N372) vanaf de Brunlaan blijft daarbij gehandhaafd ten behoeve van gemotoriseerd verkeer en maakt ook deel uit van het plangebied.
2.    [appellant A] en [appellant B] wonen in een rijksmonument, een voormalig tolhuis, aan de [locatie] te Peizerwold, naast het plangebied.
Toetsingskader
3.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Inspraak
4.    [appellant A] en [appellant B] voeren aan dat zij onvoldoende zijn betrokken bij de vaststelling van het plan. Zo stellen zij dat er onvoldoende ruimte voor inbreng of discussie was over het plan. Daarnaast stellen [appellant A] en [appellant B] dat zij tevergeefs hun bezorgdheid over het plan hebben geuit aan het college van gedeputeerde staten van de provincie Drenthe.
4.1.    Het bieden van inspraak aan omwonenden maakt geen deel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het naar het oordeel van [appellant A] en [appellant B] onvoldoende bieden van inspraak heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. Dat het college van gedeputeerde staten in het vooroverleg volgens [appellant A] en [appellant B] onvoldoende inspraak heeft geboden, kan de rechtmatigheid van het plan evenmin aantasten. Het betoog faalt.
Noodzaak
5.    [appellant A] en [appellant B] betogen dat de aanleg van een fietstunnel ter verbetering van de verkeersveiligheid niet noodzakelijk is. Zo is de raad er volgens [appellant A] en [appellant B] ten onrechte van uitgegaan dat er sprake is van een drukke fietsoversteekplaats. [appellant A] en [appellant B] stellen dat de telling van het aantal (brom)fietsers dat gebruik maakt van de oversteek van de Brunlaan en de Zanddijk onjuist is, omdat het grootste deel van het jaar het aantal fietsers slechts is beperkt tot enkele tientallen.
Daarnaast voeren [appellant A] en [appellant B] aan dat de raad ten onrechte onvoldoende heeft onderzocht of een snelheidsbeperking op de Groningerweg niet kan leiden tot een verbeterde verkeersveiligheid. Het argument van de raad dat bomen het zicht op de Groningerweg belemmeren, waardoor een goede beoordeling van de verkeerssituatie op de kruising van die weg met de Brunlaan en de Zanddijk wordt weggenomen, kan volgens [appellant A] en [appellant B] worden opgelost door de bomen te kappen en elders te herplanten.
5.1.    Volgens de raad blijkt uit de fietstellingen dat op werkdagen in de zomer dagelijks circa 400 (brom)fietsers gebruik maken van de bestaande oversteek. Op mooie dagen in weekenden gaat het om circa 1000 (brom)fietsers. In december en januari gaat het om circa 100 (brom)fietsers. Hetgeen [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd geeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de gehanteerde fietstellingen. De enkele stelling dat ze onjuist zijn, is daartoe ontoereikend.
5.2.    Over het betoog van [appellant A] en [appellant B] dat de raad ten onrechte onvoldoende heeft onderzocht of een snelheidsbeperking op de Groningerweg niet kan leiden tot een verbeterde verkeerssituatie, overweegt de Afdeling als volgt. Volgens de raad moet de Groningerweg conform het Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan worden aangeduid als gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom. Daarbij stelt de raad dat gelet op de functie en het gebruik van de weg een maximaal toegestane snelheid van minder dan 80 km/u niet wenselijk is. [appellant A] en [appellant B] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de motivering van de raad over de noodzaak van de aanleg van een fietstunnel in zoverre onjuist is.
5.3.    Ten aanzien van de stelling van [appellant A] en [appellant B] dat de bomen die het zicht op de Groningerweg belemmeren, gekapt zouden kunnen worden, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het slechte zicht door de bomen slechts één aspect betreft van de verminderde verkeersveiligheid ter plaatse en dat met een fietstunnel aan meerdere aspecten van die verminderde verkeersveiligheid tegemoet wordt gekomen. Hierbij kan gedacht worden aan de omstandigheid dat met een fietstunnel snelverkeer en langzaam verkeer elkaar niet langer gelijkvloers kruisen.
5.4.    Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de aanleg van een fietstunnel noodzakelijk is. Het betoog faalt.
Alternatieven
6.    [appellant A] en [appellant B] betogen dat de raad ten onrechte de mogelijkheid om ter plaatste een fietsbrug te plaatsen niet heeft onderzocht. Volgens [appellant A] en [appellant B] voorkomt een fietsbrug schade aan het tolhuis. Ter zitting hebben [appellant A] en [appellant B] toegelicht dat de hellingbanen van de fietsbrug in plaats van recht over de Groningerweg ook parallel aan die weg zouden kunnen worden geplaatst.
6.1.    De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.
6.2.    De raad heeft onderzoek gedaan naar alternatieven om de fietsoversteek tussen de Brunlaan en de Zanddijk te Peizerwold veiliger te maken. De raad heeft onder verwijzing naar de plantoelichting vijf alternatieven toegelicht. Daarnaast heeft de raad in het verweerschrift toegelicht dat een fietsbrug dicht naast de monumentale woning van [appellant A] en [appellant B] niet past in het landschap. Zo stelt de raad dat het wegdek van de fietsbrug ruim 5 m boven de hoofdrijbaan van de Groningerweg zou komen te liggen. Voorts heeft de keuze voor een fietsbrug tot gevolg dat de hellingbanen van de fietsbrug ruim anderhalf keer langer moeten worden dan bij een fietstunnel om fietsers qua hellingspercentage even comfortabel te kunnen laten fietsen als bij een fietstunnel. Volgens de raad brengen langere hellingbanen met zich mee dat (brom)fietsers een grotere omweg moeten nemen, wat niet wenselijk is, omdat dan het gevaar bestaat dat ze de Groningerweg op een andere manier oversteken. Voorts zal de Zanddijk ook bij die oplossing van de Groningerweg moeten worden afgesloten, zodat (brom)fietsers en voetgangers gedwongen worden van de fietsbrug gebruik te maken.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling voldoende gemotiveerd waarom niet gekozen is voor de door [appellant A] en [appellant B] voorgestelde fietsbrug. Het betoog faalt.
Schade tolhuis
7.    [appellant A] en [appellant B] betogen dat de raad ten onrechte niet in het plan heeft gewaarborgd dat de aanleg van de fietstunnel niet leidt tot schade aan het tolhuis.
7.1.    De raad stelt dat uit het onderzoeksrapport "Grondwater aspect tunnel N372, Peize" van Witteveen + Bos Raadgevende ingenieurs B.V. van 15 december 2016 is gebleken dat de te verwachten zetting van de woning van [appellant A] en [appellant B] als gevolg van de aanleg van een fietstunnel minimaal is. Volgens de raad zullen de technische details voor de fietstunnel in het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen gedetailleerder worden beoordeeld. De raad stelt dat de opdrachtgever de schade die ontstaat door de werkzaamheden in redelijkheid moet vergoeden. Volgens de raad heeft de provincie Drenthe hiertoe voldoende monitoring en borging toegezegd.
7.2.    Ter zitting heeft het college van gedeputeerde staten van Drenthe gesteld dat er een nulmeting bij het tolhuis zal plaatsvinden voor de aanvang van de werkzaamheden voor de aanleg van de fietstunnel en dat er na de realisatie van de fietstunnel opnieuw een meting zal plaatsvinden. Of er zettingsschade is ontstaan door de aanleg van de fietstunnel kan worden bepaald aan de hand van het verschil tussen de twee metingen. Daarbij heeft het college van gedeputeerde staten van Drenthe toegezegd dat eventuele zettingsschade die op die manier wordt vastgesteld, zal worden toegerekend aan de werkzaamheden voor de fietstunnel en voor rekening van de provincie zal komen. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de vergoeding van de eventuele schade aan het tolhuis door de aanleg van de fietstunnel voldoende is gewaarborgd. Het betoog faalt.
Paarden
8.    [appellant A] en [appellant B] voeren aan dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met hun paarden. Zo stellen [appellant A] en [appellant B] dat zij met hun paarden door de toekomstige fietstunnel zullen moeten gaan om het weiland aan de overkant van hun woning te bereiken. Zij betogen dat het verkeer in de fietstunnel kan zorgen voor schikreacties bij hun paarden.
8.1.    De raad stelt dat verkeerdeelnemers in de fietstunnel zich moeten houden aan artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 en hun rijgedrag aan de omstandigheden dienen aan te passen. Daarnaast heeft de raad advies ingewonnen bij de Koninklijke Nederlandsche Hippische Sportfederatie (hierna: KNHS). De KNHS heeft zich op het standpunt gesteld dat gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer in het algemeen samen een tunnel kunnen gebruiken en dat de situatie niet anders is dan in overige gevallen waar deze gemengd zijn. Voorts stelt de raad dat het voor [appellant A] en [appellant B] ook mogelijk is om met hun paarden aan de hand door de berm aan de westzijde van de Groningerweg naar een andere ingang van het weiland te lopen. Volgens de raad wordt deze berm minimaal 5,40 m breed.
8.2.    Niet in geschil is dat [appellant A] en [appellant B] hobbymatig paarden houden en dat [appellant A] en [appellant B] het weiland aan de overkant van hun woning huren van Natuurmonumenten.
8.3.    Ter zitting hebben [appellant A] en [appellant B] toegelicht dat het gevaarlijk is om met een paard door een natte berm te lopen die schuin afloopt en dat het derhalve in zoverre niet altijd mogelijk zal zijn om de Groningerweg over te steken door de berm aan de westzijde van de weg te gebruiken. Verder is het voorstelbaar dat [appellant A] en [appellant B] met hun paarden liever niet door een fietstunnel gaan vanwege mogelijke schrikreacties van de paarden bij het passeren van bijvoorbeeld bromfietsen. Daargelaten of het nu wel of niet verantwoord is om met de paarden door een fietstunnel te gaan, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling na afweging van alle belangen de verbetering van de verkeersveiligheid op de Groningerweg voor overstekende (brom)fietsers door de aanleg van een fietstunnel in redelijkheid van groter belang kunnen achten dan het belang van [appellant A] en [appellant B] bij het ongewijzigd blijven van de situatie. Daarbij heeft de raad mogen meewegen dat [appellant A] en [appellant B] hun paarden hobbymatig houden en dat het gebruik van het weiland aan de overkant van hun woning in de toekomst nog onzeker is, nu zij het weiland elk jaar voor maximaal één jaar kunnen huren van Natuurmonumenten. Het betoog faalt.
Conclusie
9.    Het beroep is ongegrond.
10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.
w.g. Michiels    w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2018
288-867.