ECLI:NL:RVS:2018:3173

Raad van State

Datum uitspraak
1 oktober 2018
Publicatiedatum
2 oktober 2018
Zaaknummer
201802009/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
  • H.G. Lubberdink
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel met terugwijzing naar rechtbank

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 8 februari 2018 haar beroep tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet-ontvankelijk verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 6 juli 2017 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.R. Verdoner, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grief van de vreemdeling gegrond verklaard. De rechtbank had niet onderkend dat de vreemdeling, door de gevraagde vergunning, een sterker verblijfsrecht zou verkrijgen, onafhankelijk van haar relatie tot haar minderjarige zoon met de Nederlandse nationaliteit. Dit procesbelang was dus in beginsel gegeven. De Raad van State heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, tot een bedrag van € 501,00, dat geheel toe te rekenen is aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

201802009/1/V1.
Datum uitspraak: 1 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 februari 2018 in zaak nr. NL17.6025 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 6 juli 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 8 februari 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.R. Verdoner, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    In de enige grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank, door te overwegen dat zij geen belang heeft bij de beoordeling van haar beroep omdat zij rechtmatig verblijf heeft als gezinslid van haar minderjarige zoon met de Nederlandse nationaliteit, niet heeft onderkend dat de gevraagde vergunning haar een sterker verblijfsrecht biedt.
1.1.    De vreemdeling komt door verlening van de door haar gewenste verblijfsvergunning in een gunstiger positie doordat dit verblijfsrecht niet afhankelijk is van haar relatie tot haar minderjarige zoon. Daarmee is het procesbelang in beginsel gegeven.
1.2.    De grief slaagt.
2.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
3.    De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 februari 2018 in zaak nr. NL17.6025;
III.    wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en
mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, griffier.
w.g. Verheij    w.g. De Groot
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2018
210.