ECLI:NL:RVS:2018:3232
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep in vreemdelingenbewaring
In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld. De vreemdeling was in beroep gegaan tegen een besluit van 21 augustus 2018, waarbij hij in vreemdelingenbewaring was geplaatst. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, heeft op 5 september 2018 het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. Y. Tamer, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld aan de hand van artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000 en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad overweegt dat de grieven die de vreemdeling in het hogerberoepschrift heeft aangevoerd, niet eerder in de eerste aanleg naar voren zijn gebracht. Dit is in strijd met de vereisten van artikel 85, dat stelt dat grieven in hoger beroep moeten blijven binnen de toetsing van het bestreden besluit. Aangezien de aangevoerde grieven niet voldoen aan de wettelijke vereisten, is het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
De Raad van State heeft in zijn beslissing ook aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 2 oktober 2018, waarbij mr. N. Verheij als lid van de enkelvoudige kamer de beslissing heeft vastgesteld, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, griffier.