201707783/1/A1.
Datum uitspraak: 10 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Oosterbeek, gemeente Renkum,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 augustus 2017 in zaak nr. 17/2392 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Renkum.
Procesverloop
Bij besluit van 15 november 2016 heeft het college een aanvraag van [appellant] om verlening van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een dakopbouw en dakkapel op de woning op het perceel gelegen aan de [locatie] te Oosterbeek afgewezen.
Bij besluit van 18 april 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 augustus 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 augustus 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door M.C. Staring, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 5 oktober 2016 heeft [appellant] zijn aanvraag ingediend om verlening van een omgevingsvergunning voor plaatsing van een naar voren gerichte dakopbouw en een naar achteren gerichte dakkapel op zijn woning gelegen op het perceel aan de [locatie] te Oosterbeek.
Bij het besluit van 15 november 2016 heeft het college de aanvraag van [appellant] afgewezen op grond van artikel 2.10, aanhef en onder d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Aan dit besluit heeft het college een negatief welstandsadvies van de Commissie ruimtelijke kwaliteit van het Gelders Genootschap (hierna: CRK) van 24 oktober 2016 ten grondslag gelegd. Tegen dit besluit heeft [appellant] bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 18 april 2017 heeft het college het gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft het college, in navolging van het advies van de commissie voor de bezwaarschriften, een nader advies van de CRK van 24 maart 2017 ten grondslag gelegd.
2. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de vaste jurisprudentie van de Afdeling als weergegeven in de uitspraak van 3 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX8987, overwogen dat, nu in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten gevonden kunnen worden voor het oordeel dat het nader advies van de CRK naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat tot een ander oordeel dient te worden gekomen, het college dit advies aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Daartoe heeft zij redengevend geacht dat in het nader advies in voldoende mate is ingegaan op door [appellant] tegen het advies van 24 oktober 2016 gemaakte bezwaren. Dat [appellant] een andere visie heeft op het bouwplan dan is neergelegd in de adviezen van 24 oktober 2016 en 24 maart 2017, brengt niet mee dat die adviezen niet deugdelijk zijn. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de in de toepasselijke Welstandsnota Renkum 2013 neergelegde criteria naar hun aard niet in de weg staan aan uiteenlopende waarderingen van het bouwplan. 3. In hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte aansluiting heeft gezocht bij de uitspraak van de Afdeling van 3 oktober 2012. Die zaak betrof immers een geschil tussen twee belanghebbende burgers, en niet, zoals in voorliggend geval, een geschil waarbij het college zelf direct partij is. Gelet hierop heeft de rechtbank niet onderkend dat het advies van een door het college zelf ingeschakelde instantie als CRK geen doorslaggevende betekenis kan hebben.
3.1. De rechtbank heeft in haar uitspraak de overweging uit de uitspraak van de Afdeling van 3 oktober 2012 opgenomen dat het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Ook laatstgenoemde omstandigheid kan aanleiding geven tot het oordeel dat het besluit van het college in strijd is met artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo of niet berust op een deugdelijke motivering. Dit neemt echter niet weg dat een welstandsnota criteria kan bevatten die zich naar hun aard beter lenen voor beoordeling door een deskundige dan voor beoordeling door een aanvrager of derde-belanghebbende.
Het betoog van [appellant] onderkent niet dat deze jurisprudentie van de Afdeling niet is beperkt tot de specifieke feitelijke situatie die ten grondslag heeft gelegen aan de uitspraak van 3 oktober 2012. Voorts geeft de uitspraak van de rechtbank er geen blijk van dat aan het advies van CRK direct doorslaggevende betekenis is gehecht zonder daarbij de door [appellant] daartegen ingebrachte standpunten te betrekken. De beroepsgrond faalt dan ook.
4. [appellant] betoogt vervolgens dat de rechtbank desalniettemin ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat het college dit advies aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen.
Daartoe stelt hij, zakelijk weergegeven, dat de rechtbank weliswaar heeft overwogen dat in het licht van de criteria van de Welstandsnota verschillende beoordelingen van het bouwplan mogelijk zijn, maar ten onrechte niet zelf aan de Welstandsnota heeft getoetst. Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte niet overwogen dat uit het nader advies onvoldoende blijkt aan welke criteria van de Welstandsnota is getoetst en waarom deze in de weg staan aan een naar voren gerichte dakopbouw, zoals gewenst door [appellant] en reeds aanwezig op verschillende woningen in de buurt. Voorts heeft de rechtbank niet onderkend dat de CRK in het nader advies te beperkt heeft gekeken naar de dakopbouwen en dakkapellen in zijn buurt. De CRK heeft slechts oog gehad voor een beperkt aantal naastgelegen woningen in de straat van [appellant], zonder woningen verderop in deze straat of in omliggende straten bij haar oordeel te betrekken, zo betoogt hij.
4.1. Het nader advies van de CRK van 27 maart 2017 vermeldt onder meer dat in de situatie met een naar voren gerichte dakopbouw het dakvlak aan de zijde van de openbare ruimte een geheel andere verschijningsvorm krijgt. De heldere massaopbouw van twee bouwlagen met kap wordt sterk aangetast door de zichtbare toevoeging van een dakopbouw over een fors deel van het dakoppervlak. Vanuit de algemene welstandscriteria wordt bij punt 5.6, Schaal en maatverhoudingen, het volgende gesteld: van een bouwwerk, dat voldoet aan de redelijk eisen van welstand, mag worden verwacht dat het een samenhangend stelsel van maatverhoudingen heeft, dat beheerst wordt toegepast in ruimtes, volumes en vlakverdelingen. De huidige gevelcompositie vertoont samenhang met een relatief beperkte hiërarchische opbouw in de gevelopeningen en kozijninvulling en een afsluitende bescheiden kap. Door de toevoeging van de dakopbouw wordt door de relatief forse breedte de hiërarchische opbouw sterk verstoord. De dakopbouw toont door zijn opzet in relatie met de bestaande gevelopzet zeer dominant en topzwaar in het gevelbeeld. De dakopbouw voegt zich onvoldoende binnen de bestaande maatverhoudingen waardoor een onsamenhangend bebouwingsbeeld ontstaat.
De vier woningen aan de Jagerskamp, nummer 4 tot en met 10, waarvan twee woningen zijn voorzien van naar achteren gerichte dakopbouwen zijn van een gelijk type. De woningen aan het Jagerspad waarnaar door de aanvrager wordt verwezen, zijn voorzien van naar voren gerichte dakopbouwen. Omdat het een andere straat betreft en er geen directe zichtrelatie is met de woningen aan het Jagerspad ziet de commissie geen reden om voor de dakopbouw aan de [locatie] van het beleid af te wijken. Een directe zichtrelatie is er wel met de woningen Jagerskamp 8 en 10 die zijn voorzien van een naar achteren gerichte dakopbouw. Geadviseerd wordt uit te gaan van een naar achteren gerichte dakopbouw die voldoet aan het gemeentelijk beleid, beperkt afbreuk doet aan de ruimtelijke kwaliteit van deze straat en wat betreft functionaliteit (vrijwel) gelijkwaardig is aan een naar voren gerichte dakopbouw.
4.2. Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte het bouwplan niet aan de Welstandsnota heeft getoetst, onderkent hij niet dat, zoals ook volgt uit hetgeen onder 3.1. is weergegeven, het niet aan de rechtbank is om die toets uit te voeren. De rechtbank dient te beoordelen of het college het betreffende welstandsadvies aan zijn oordeel omtrent de welstand in het besluit ten grondslag heeft mogen leggen.
Uit hetgeen hiervoor is weergegeven kan niet worden afgeleid dat de rechtbank ten onrechte niet zou hebben onderkend dat onvoldoende duidelijk is op welke wijze of aan welke criteria van de Welstandsnota door de CRK is getoetst. De CRK heeft duidelijk uiteengezet om welke reden bij welke woningen in de straat en buurt van [appellant] op grond van bestaande zichtrelaties aansluiting is gezocht. Het college heeft ter zitting aan de hand van foto's en een plankaart nog nader verduidelijkt dat, voor zover [appellant] heeft verwezen naar de naar voren gerichte dakopbouwen op de woningen aan het Jagerspad 18, 20 en 22, en aan de Voorninkstraat 9, 11 en 13, vanaf de openbare weg geen directe zichtrelatie bestaat met de woning van [appellant]. Tevens heeft het college aangegeven dat die dakopbouwen zijn vergund alvorens de voorloper van de huidige Welstandsnota op 1 juli 2004 van kracht is geworden, dan wel omdat deze woningen een directe zichtrelatie hadden met woningen waarop reeds een dakopbouw was geplaatst. Geen van deze situaties geldt voor de woning van [appellant]. Gelet hierop kan niet geconcludeerd worden dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de CRK in het nader advies heeft gekeken naar een te beperkt aantal woningen in de buurt van [appellant] waarop reeds dakopbouwen zijn gerealiseerd.
Het voorgaande in aanmerking genomen bestaat geen grond voor het oordeel dat dat de rechtbank ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat het college het nader advies van CRK van 24 maart 2017 aan zijn oordeel omtrent de welstand in het besluit van 18 april 2017 ten grondslag heeft mogen leggen. De beroepsgrond faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Slump w.g. Verbeek
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2018
574.