ECLI:NL:RVS:2018:3307

Raad van State

Datum uitspraak
5 oktober 2018
Publicatiedatum
10 oktober 2018
Zaaknummer
201803003/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn verzoek om herziening van een eerder besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het oorspronkelijke besluit, genomen op 27 augustus 2003, weigerde de vreemdeling ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. De vreemdeling heeft in 2016 een verzoek ingediend om dit besluit te herzien, maar dit verzoek werd op 26 oktober 2016 afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar ongegrond op 6 maart 2017. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank Den Haag, die op 2 maart 2018 het beroep ongegrond verklaarde.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. G.E.M. Later, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. In zijn grieven stelt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn beroepsgrond over de hoorplicht, zoals geformuleerd in artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hij betoogt dat hij in de gelegenheid had moeten worden gesteld om zijn nationaliteit en herkomst verder toe te lichten tijdens een hoorzitting, gezien de documenten die hij had overgelegd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de klacht van de vreemdeling terecht is, maar dat dit niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de overgelegde documenten niet afdoen aan de conclusies van eerdere taalanalyses over de herkomst van de vreemdeling. De grieven van de vreemdeling falen, en het hoger beroep wordt kennelijk ongegrond verklaard. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201803003/1/V2.
Datum uitspraak: 5 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 maart 2018 in zaak nr. 17/6241 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 26 oktober 2016 heeft de staatssecretaris een verzoek van de vreemdeling om het besluit van 27 augustus 2003, voor zover daarbij is geweigerd om de vreemdeling ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, te herzien, afgewezen.
Bij besluit van 6 maart 2017 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 maart 2018 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. G.E.M. Later, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De vreemdeling klaagt in zijn grieven terecht dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn beroepsgrond over de in artikel 7:3 van de Awb geformuleerde hoorplicht. In beroep heeft de vreemdeling immers aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte van het horen heeft afgezien, omdat hij een nationaliteitsverklaring en een verklaring van geboorte heeft overgelegd, waaruit zou blijken dat hij de Somalische nationaliteit heeft en dat hij daarom in de gelegenheid had moeten worden gesteld daar meer over te vertellen tijdens een gehoor.
1.1.    De klacht is terecht voorgedragen, maar leidt, gelet op het volgende, niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 6 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2434, mag van het horen slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit.
Dat was in deze zaak het geval. De rechtbank heeft, anders dan de vreemdeling betoogt, terecht overwogen dat de door hem overgelegde documenten alleen betrekking hebben op zijn nationaliteit en dat deze verklaringen niet kunnen afdoen aan de conclusies van de taalanalyses van 12 juli 2002 en 30 december 2013 over zijn herkomst. In het besluit van 27 augustus 2003 heeft de staatssecretaris immers aan de vreemdeling de contra-indicatie 'verstrekken onjuiste gegevens' over zowel de nationaliteit als de herkomst tegengeworpen.
De grieven falen.
2.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Bosma, griffier.
w.g. Steendijk    w.g. Bosma
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2018
572-869.