ECLI:NL:RVS:2018:3356

Raad van State

Datum uitspraak
17 oktober 2018
Publicatiedatum
17 oktober 2018
Zaaknummer
201800264/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgevingsvergunning voor woninguitbreiding in Oud Ade

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 4 december 2017 zijn beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem niet-ontvankelijk verklaarde. Het college had op 31 maart 2015 geweigerd om aan [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor het wijzigen en vergroten van de verdieping van zijn woning op het perceel in Oud Ade. Na een bestuurlijke lus heeft de rechtbank het college opgedragen opnieuw te beslissen op het bezwaar van [appellant]. Het college heeft vervolgens op 16 januari 2017 het eerdere besluit herroepen en een omgevingsvergunning verleend voor een aangepast bouwplan. De rechtbank oordeelde dat [appellant] niet kon bereiken wat hij wilde, omdat hij het oorspronkelijke bouwplan niet had gehandhaafd. In hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat het besluit van 16 januari 2017 ook een weigering van het oorspronkelijke bouwplan inhoudt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat [appellant] de mogelijkheid had om het oorspronkelijke bouwplan opnieuw aan te vragen, maar ervoor heeft gekozen om het bouwplan te wijzigen. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

201800264/1/A1.
Datum uitspraak: 17 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Oud Ade, gemeente Kaag en Braassem,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 december 2017 in zaak nr. 17/1358 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem.
Procesverloop
Bij besluit van 31 maart 2015 heeft het college geweigerd aan [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor het wijzigen/vergroten van de verdieping van de woning op het perceel [locatie] te Oud Ade (hierna: het perceel).
Bij besluit van 16 januari 2017 heeft het college, opnieuw beslissend op het door [appellant] tegen het besluit van 31 maart 2015 gemaakte bezwaar, het besluit van 31 maart 2015 herroepen en besloten akkoord te gaan met de wijziging van het bouwplan. Gelijktijdig met dit besluit heeft het college een bij besluit van 20 december 2016 aan [appellant] verleende omgevingsvergunning voor het wijzigen/vergroten van de verdieping van de woning op het perceel bekendgemaakt.
Bij uitspraak van 4 december 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 16 januari 2017 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 oktober 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. Geelhoed, advocaat te Naaldwijk, en het college, vertegenwoordigd door H.C. de Jong en mr. K.V. van der Brug, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellant] heeft op 12 februari 2015 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het uitbreiden van zijn woning. Het college heeft deze aanvraag bij besluit van 31 maart 2015 afgewezen en het daartegen gemaakte bezwaar bij besluit van 7 december 2015 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft na toepassing van een bestuurlijke lus het daartegen door [appellant] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen opnieuw te beslissen op het bezwaar van [appellant] met inachtneming van de tussenuitspraak en de einduitspraak van de rechtbank.
Daarna is er tussen partijen overleg gevoerd over het bouwplan. Dit overleg heeft geresulteerd in een aanpassing van het bouwplan, waarna op 7 december 2016 een aangepaste aanvraag om omgevingsvergunning is ingediend. Op deze aanvraag heeft het college bij besluit van 20 december 2016 een omgevingsvergunning verleend, die op 16 januari 2017 bekend is gemaakt. Ter uitvoering van de opdracht van de rechtbank heeft het college in het besluit van 16 januari 2017 opnieuw op het bezwaar beslist. In dat besluit is opgenomen dat het college heeft besloten een heroverweging te maken over het besluit van 31 maart 2015 en akkoord te gaan met de aanpassingen in het bouwplan. Opgenomen is dat het besluit van 31 maart 2015 is herroepen en dat na aanpassing van de vergunningaanvraag is besloten alsnog een omgevingsvergunning te verlenen, die op eveneens 16 januari 2017 bekend is gemaakt.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] met zijn beroep tegen het besluit van 16 januari 2017 niet kan bereiken wat hij wil, te weten dat wordt beoordeeld of de weigering van de oorspronkelijke aanvraag om omgevingsvergunning terecht was. Daaraan heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat [appellant] in dat geval de oorspronkelijke aanvraag had moeten handhaven, hetgeen hij niet heeft gedaan. Voorts is volgens de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat [appellant] schade heeft geleden nu niet het oorspronkelijke, maar een aangepast bouwplan is vergund. De rechtbank heeft het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard.
Beoordeling van het hoger beroep
2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank zijn beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hij voert in dit verband aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit van 16 januari 2017 mede een weigering van het oorspronkelijke bouwplan inhoudt. Volgens [appellant] is van belang dat het college heeft erkend dat het oorspronkelijke bouwplan daadwerkelijk zou zijn geweigerd wanneer dit niet zou worden aangepast. Hij voert verder aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij het oorspronkelijke bouwplan had moeten handhaven wanneer hij over de besluitvorming naar aanleiding van dat bouwplan een rechterlijk oordeel zou hebben gewild. De keuze tussen handhaving van het oorspronkelijke bouwplan en vervolgens geconfronteerd worden met een weigering of het wijzigen van het bouwplan is volgens hem veelal niet mogelijk. Volgens [appellant] moet het mogelijk zijn om in het geval waarin het college aangeeft een bouwplan niet te vergunnen tenzij het wordt gewijzigd, daarover achteraf een oordeel te krijgen.
2.1.    In het voorliggende geval heeft de rechtbank in de einduitspraak van 9 november 2016 het beroep van [appellant] tegen besluit van het 7 december 2015 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen opnieuw te beslissen op het bezwaar van [appellant]. Vervolgens heeft de architect van [appellant], na tussen partijen gevoerd overleg, op 7 december 2016 een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend. De projectomschrijving op deze aanvraag luidt: "Het betreft een wijziging op aanvraag OLO 1657243, beschikking W 20150034. Vanwege de vernietiging van het besluit op deze aanvraag." Op de aanvraag is verder de opmerking gemaakt "betreft een wijziging op aanvraag OLO 1657243". In de begeleidende brief bij deze aanvraag is onder meer vermeld: "Mijn opdrachtgever heeft namelijk besloten het aangevraagde bouwplan te wijzigen conform de tekeningen die u bijgaand aantreft. Naar het oordeel van mijn opdrachtgever moet deze wijziging van (in hoofdzaak) het uiterlijk aanzien van het bouwplan worden gezien als een wijziging van ondergeschikte aard die in de lopende procedure kan en moet worden betrokken. Indien u deze wijziging niet als een wijziging van ondergeschikte aard zou zien, verzoek ik hierbij om deze brief als een aanvraag om een vergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan te zien."
Het college heeft op 16 januari 2017 voldaan aan de door de rechtbank in de einduitspraak gegeven opdracht. Zij heeft op die datum het besluit van 31 maart 2015 herroepen en op die datum ook de omgevingsvergunning voor het gewijzigde bouwplan verzonden, tot de verlening waarvan het op 20 december 2016 heeft besloten.
2.2.    Anders dan [appellant] betoogt, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het besluit van 16 januari 2017 tevens een weigering van het oorspronkelijke bouwplan inhoudt. Daarbij is van belang dat tussen het besluit van 16 januari 2017 en het besluit van 20 december 2016 naar het oordeel van de Afdeling een onverbrekelijke samenhang bestaat. Deze besluiten moeten dan ook worden opgevat als de samenstellende bestanddelen van het in heroverweging genomen besluit op bezwaar waarbij de aanvankelijke weigering is herroepen en het gewijzigde bouwplan is vergund. Het gevolg hiervan is dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat [appellant] in deze procedure niet kan bereiken dat hij een oordeel krijgt over het besluit tot weigering van de omgevingsvergunning voor het oorspronkelijke bouwplan. De stelling van [appellant] dat het college heeft erkend dat het de oorspronkelijke aanvraag niet zou vergunnen zodat het, mede gelet een op handen zijnde beleidswijzing waarmee zowel het oude als het nieuwe bouwplan onmogelijk zou worden gemaakt, niet zinvol was die aanvraag te handhaven, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] teneinde een oordeel te kunnen krijgen over de weigering van het oorspronkelijke bouwplan dat bouwplan had moeten handhaven. Ondanks dat die mogelijkheid door het college aan hem is voorgehouden, heeft hij dat niet gedaan, maar heeft hij er blijkens de aanvraag van 7 december 2016 en de begeleidende brief daarbij voor gekozen het oorspronkelijke bouwplan te wijzigen. Indien het voor [appellant], zoals hij stelt, vanwege de op handen zijnde beleidswijziging  niet mogelijk was een keuze te maken tussen het handhaven van de oorspronkelijke vergunningaanvraag en procederen tegen de afwijzing daarvan of het indienen van een aangepast bouwplan, had hij separaat een nieuwe aanvraag om omgevingsvergunning met het aangepaste bouwplan in kunnen dienen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit de aanvraag van 7 december 2016 en de begeleidende brief daarbij blijkt dat [appellant] daarvoor niet heeft gekozen, maar heeft bedoeld om het oorspronkelijke bouwplan te wijzigen.
Het betoog faalt.
3.    Voor zover [appellant] betoogt dat hij in de gelegenheid dient te worden gesteld binnen de hogerberoepsprocedure alsnog een besluit uit te lokken over de weigering van de oorspronkelijke bouwaanvraag, wordt als volgt overwogen. Zoals hiervoor onder 2.2 is overwogen, heeft [appellant] er voor gekozen het oorspronkelijke bouwplan te wijzigen waarna het college het aangepaste bouwplan heeft vergund. Gelet hierop kan [appellant] het door hem gewenste oordeel slechts krijgen indien hij het oorspronkelijke bouwplan opnieuw aanvraagt. De Afdeling ziet geen aanleiding hem daarvoor in de onderhavige procedure de gelegenheid te bieden.
Conclusie
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Duifhuizen, griffier.
w.g. Hoekstra    w.g. Duifhuizen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2018
724.