ECLI:NL:RVS:2018:3361

Raad van State

Datum uitspraak
17 oktober 2018
Publicatiedatum
17 oktober 2018
Zaaknummer
201707160/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • R. van der Spoel
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgevingsvergunning terras Beverwijk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Beverwijk tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Het college had op 17 juni 2016 een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een terras op een perceel in Beverwijk. Een belanghebbende, aangeduid als [wederpartij], maakte bezwaar tegen deze vergunning. De rechtbank verklaarde het bezwaar van [wederpartij] tegen een eerdere beslissing van het college niet-ontvankelijk, maar verklaarde het bezwaar tegen een later besluit van het college gegrond, waardoor de omgevingsvergunning werd herroepen.

Het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 7 mei 2018 werd de zaak behandeld, waarbij het college werd vertegenwoordigd door mr. R.F.C. Kleine Deters en M. Groot-Molenaar. Na de zitting werd het onderzoek heropend en dienden beide partijen nadere stukken in. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het college niet bevoegd was om de omgevingsvergunning te verlenen, omdat het terras in strijd was met het bestemmingsplan "Bomenbuurt, Vondelkwartier en Akerendam". Het college had de vergunning verleend op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), maar de Afdeling oordeelde dat het belang bij de beoordeling van de gronden van het hoger beroep was vervallen, omdat er inmiddels geen omgevingsvergunning meer vereist was voor het terras.

De Afdeling verklaarde het hoger beroep van het college niet-ontvankelijk en het beroep van [wederpartij] tegen de besluiten van 17 april 2018 en 1 mei 2018 ongegrond. De uitspraak werd gedaan op 17 oktober 2018.

Uitspraak

201707160/1/A1.
Datum uitspraak: 17 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Beverwijk,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 28 juli 2017 in zaak nr. 16/4449 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 17 juni 2016 heeft het college aan [belanghebbende] handelend onder de naam [bedrijf] omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een terras op het perceel kadastraal bekend gemeente Beverwijk, sectie A, nummer 11737, plaatselijk bekend [locatie 1] te Beverwijk.
Bij besluit van 27 september 2016 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 10 november 2016 heeft het college het besluit van 27 september 2016 ingetrokken.
Bij besluit van 30 januari 2017 heeft het college het bezwaar van [wederpartij] ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 juli 2017 heeft de rechtbank het door [wederpartij] ingestelde beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 27 september 2016, niet-ontvankelijk verklaard en, voor zover gericht tegen het besluit van 30 januari 2017, gegrond verklaard, het besluit van 30 januari 2017 vernietigd en het besluit van 17 juni 2016 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 17 april 2017 heeft het college alsnog geweigerd omgevingsvergunning te verlenen voor het realiseren van een terras op het perceel.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 mei 2018, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R.F.C. Kleine Deters en M. Groot-Molenaar, en [wederpartij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend.
Het college en [wederpartij] hebben nadere stukken ingediend.
Met instemming van partijen is afgezien van een verdere behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het terras is gesitueerd op de [locatie 1] en is in strijd met de ingevolge het bestemmingsplan "Bomenbuurt, Vondelkwartier en Akerendam" op de betreffende gronden rustende bestemming "Verkeer".
Het college heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in samenhang gelezen met artikel 4, aanhef en achtste lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) omgevingsvergunning verleend voor het terras.
[wederpartij] woont op het adres [locatie 2] te Beverwijk op ongeveer 35 m afstand van het terras en heeft daarop zicht. [wederpartij] vreest onder meer geluid- en parkeerhinder als gevolg van de realisering van het terras.
Beoordeling hoger beroep
2.    Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het niet bevoegd was om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚, van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 4, aanhef en achtste lid, van bijlage II van het Bor omgevingsvergunning te verlenen voor het terras.
2.1.    Bij besluit van 19 december 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Woongebied West" vastgesteld. Ingevolge dit bestemmingsplan rust op de betrokken gronden de bestemming "Verkeer". Tegen dit plandeel is uitsluitend door [wederpartij] een zienswijze ingediend. Bij uitspraak van 8 augustus 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2629) heeft de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 19 december 2017 niet-ontvankelijk verklaard voor zover het de regeling voor de bestemming "Verkeer" in artikel 10, lid 10.1, aanhef en onder b, van de planregels betreft. Vast staat dat het bestemmingsplan "Woongebied West" het gebruik van het perceel als terras mogelijk maakt en dat de aanvraag, die ziet op het gebruik van het perceel als terras, daarmee in overeenstemming is.
2.2.    De Afdeling is slechts gehouden tot inhoudelijke beoordeling van een hoger beroep, indien de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft. Indien dat belang is vervallen, is de Afdeling niet gehouden uitspraak te doen uitsluitend wegens de principiële betekenis daarvan. Het college beoogt met zijn hoger beroep een antwoord op de vraag te krijgen of het bevoegd was om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚, van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 4, aanhef en achtste lid, van bijlage II van het Bor omgevingsvergunning te verlenen voor het terras, terwijl voor dit terras thans geen omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan meer is vereist. Nu niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een belang kan worden aangenomen bij een inhoudelijke beoordeling van de gronden van het hoger beroep, moet worden geoordeeld dat het belang bij beoordeling van die gronden is komen te vervallen en het hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Besluiten van 17 april 2018 en 1 mei 2018
3.    Bij besluit van 17 april 2018 heeft het college de aanvraag om omgevingsvergunning alsnog afgewezen. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat, nu het terras in overeenstemming is met het in werking getreden bestemmingsplan "Woongebied West" de aangevraagde omgevingsvergunning voor de activiteit afwijken van het bestemmingsplan niet is vereist. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
4.    [wederpartij] betoogt dat het college de aanvraag buiten behandeling had moeten stellen omdat de aanvrager niet langer belanghebbende is. [wederpartij] wijst er op dat het restaurant niet langer wordt geëxploiteerd.
4.1.    Het college heeft toegelicht dat de aanvrager het pand nog steeds huurt, hetgeen [wederpartij] niet heeft betwist, en te kennen heeft gegeven een beslissing op zijn aanvraag te willen. Het door [wederpartij] aangevoerde biedt onvoldoende grond voor het oordeel dat geen sprake is van een aanvraag van een belanghebbende.
Het betoog faalt.
5.    [wederpartij] betoogt dat het college heeft miskend dat voor het terras ook een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is vereist en de aanvraag, gelet daarop, niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan "Woongebied West".
5.1.    De aanvraag ziet uitsluitend op het gebruik van het perceel als terras in afwijking van het bestemmingsplan en niet op de activiteit bouwen. Op de bij de aanvraag behorende tekeningen is slechts aangegeven op welk perceelsgedeelte een terras zal worden gevoerd. Een specifieke inrichting van dat terras met meubilair en terrasvoorzieningen is daarin niet opgenomen en ook uit de in de aanvraag gegeven omschrijving blijkt daarvan niet. Zoals hiervoor is overwogen onder 2.1 is het gebruik van het perceel als terras in overeenstemming met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Woongebied West". Het college heeft, gelet hierop, de aanvraag terecht afgewezen.
Het betoog faalt.
6.    Bij besluit van 1 mei 2018 heeft het college zich, naar aanleiding van het verzoek van [wederpartij] om de hoogte van de door het college verbeurde dwangsom in verband met het niet tijdig beslissen op de aanvraag vast te stellen, op het standpunt gesteld dat het aan [wederpartij] geen dwangsom heeft verbeurd, omdat het de dwangsom alleen aan de aanvrager van de beschikking kan verbeuren. Gelet op artikel 4:19, eerste lid, van de Awb, heeft het beroep tegen het besluit van 17 april 2018 mede betrekking op het besluit van 1 mei 2018.
7.    [wederpartij] verzoekt de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 van de Awb door het college verbeurde dwangsom vast te stellen.
7.1.    Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, van de Awb verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen.
7.2.    Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het aan [wederpartij] geen dwangsom heeft verbeurd, omdat het de dwangsom alleen aan de aanvrager van de beschikking kan verbeuren. Dit betekent dat geen dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb aan [wederpartij] is verbeurd.
Conclusie
8.    Het hoger beroep van het college is niet-ontvankelijk. Het beroep van [wederpartij] tegen de besluiten van 17 april 2018 en 1 mei 2018 is ongegrond.
8.1.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep van het college niet-ontvankelijk;
II.    verklaart het beroep van [wederpartij] tegen de besluiten van 17 april 2018 en 1 mei 2018 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Slump
voorzitter    De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2018
580.