201802528/1/A1.
Datum uitspraak: 17 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
Fortif B.V. (hierna: Fortif) en de Vereniging van Eigenaars Gebouw Hoofdweg van Galen (hierna: de vereniging), beide gevestigd te Amsterdam,
verzoekers,
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 3 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:246. Procesverloop
Bij uitspraak van 3 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:246 (hierna: de uitspraak van 3 februari 2016), heeft de Afdeling: - het hoger beroep van Fortif en de vereniging tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 september 2014 in zaken nrs. 12/3273 en 13/2788 ongegrond verklaard;
- het hoger beroep van het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van Stadsdeel West van de gemeente Amsterdam (thans het college van burgemeester en wethouders en hierna te noemen: het college) gegrond verklaard;
- de uitspraak van de rechtbank Amsterdam vernietigd voor zover aangevallen door het college en
- de door Fortif en de vereniging bij de rechtbank ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
De uitspraak is aangehecht.
Bij uitspraak van 28 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:654 (hierna: de uitspraak van 28 februari 2018), heeft de Afdeling het verzoek van Fortif en de vereniging om herziening van de uitspraak van 3 februari 2016 afgewezen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 maart 2018, hebben Fortif en de vereniging dit verzoek om herziening opnieuw aan de Afdeling voorgelegd.
Bij brief van 17 mei 2018 hebben Fortif en de vereniging nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 mei 2018, waar Fortif en de vereniging, vertegenwoordigd door F.P. de Leur, bijgestaan door mr. R.J.J. Hilberts, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door A. Eringa, zijn verschenen.
Overwegingen
Duiding van de brief van 4 maart 2018
1. Bij de uitspraak van 28 februari 2018 heeft de Afdeling het verzoek van Fortif en de vereniging om herziening van de uitspraak van 3 februari 2016 afgewezen.
Bij brief van 4 maart 2018 hebben Fortif en de vereniging verklaard dat zij niet zijn uitgenodigd voor de zitting van 15 februari 2018 waarop hun verzoek om herziening was behandeld.
2. Uit onderzoek bij de Afdeling is gebleken dat deze verklaring juist is en dat ten onrechte geen uitnodiging voor de zitting aan Fortif en de vereniging is verzonden. Daarom is de brief van 4 maart 2018, samen met het oorspronkelijke verzoek om herziening, aangemerkt als een hernieuwd verzoek om herziening van de uitspraak van 3 februari 2016.
3. Het dossier in deze zaak wordt gevormd door het dossier van het oorspronkelijke verzoek om herziening, de brief van Fortif en de vereniging van 4 maart 2018 en de nadere stukken die Fortif en de vereniging bij brief van 17 mei 2018 hebben ingediend.
Wettelijk kader
4. Artikel 8:119, eerste lid, van de Awb luidt:
"De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden."
De uitspraak van 3 februari 2016
5. De uitspraak van 3 februari 2016 heeft betrekking op lasten onder dwangsom die het college bij besluiten van 31 mei 2012 en 22 maart 2013 aan Fortif respectievelijk aan de vereniging heeft opgelegd. Deze lasten onder dwangsom strekken er toe dat de bestaande garagedeuren in de panden Jan van Galenstraat 283hs en Hoofdweg 360hs te Amsterdam worden vervangen door nieuwe deuren zoals vastgelegd in de tekeningen die behoren bij de besluiten van 31 mei 2012 en 22 maart 2013.
In de uitspraak van 3 februari 2016 heeft de Afdeling de bij de rechtbank ingestelde beroepen van Fortif en de vereniging tegen de oplegging van deze lasten ongegrond verklaard. Daarbij heeft de Afdeling onder meer overwogen dat geen aanknopingspunten zijn gevonden voor de juistheid van de door het college betwiste stelling dat de toegang van de garages te smal zal worden indien de last wordt uitgevoerd.
Beoordeling van het hernieuwde verzoek om herziening
6. Omdat Fortif en de vereniging hun verzoek in de eerdere herzieningsprocedure niet ter zitting hebben kunnen toelichten, zal de Afdeling de gronden van het verzoek geheel opnieuw beoordelen, zonder dat de uitspraak van 28 februari 2018 daarbij als uitgangspunt wordt genomen. Bij de nieuwe beoordeling van het verzoek zal de Afdeling ook betrekken wat Fortif en de vereniging in hun brieven van 4 maart 2018 en 17 mei 2018 hebben aangevoerd ter aanvulling van hun verzoek en wat zij, eveneens ter aanvulling, ter zitting naar voren hebben gebracht.
7. Fortif en de vereniging verzoeken om herziening van de uitspraak van 3 februari 2016. Zij hebben aangevoerd dat de aan hen opgelegde lasten onder dwangsom praktisch niet uitvoerbaar blijken te zijn omdat de benodigde vrije zijruimte voor het bevestigen van de voorgeschreven nieuwe deuren niet aanwezig is en dat, als die ruimte gecreëerd wordt, het niet meer mogelijk is om met een auto naar binnen te rijden. Zij stellen dat dit feit voor hen en voor de Afdeling nieuw is en dat dit feit tot een andere uitspraak zou hebben kunnen leiden indien dit eerder bij de Afdeling bekend was geweest. Volgens hen blijkt hieruit immers dat het college bij het opleggen van de lasten onder dwangsom geen rekening heeft gehouden met het huidige gebruik en de functie van de panden als garages.
Fortif en de vereniging hebben in een aanvulling van hun verzoek om herziening betoogd dat het college bij e-mail van 17 februari 2017 heeft medegedeeld dat, ter voldoening aan de opgelegde lasten, garagedeuren ET 500, type L, moeten worden geplaatst. Dat het bij de plaatsing van de nieuwe deuren dient te gaan om type L (lichte uitvoering), is volgens Fortif en de vereniging nieuw. Bij e-mail van 12 april 2017 heeft de bouwkundig adviseur van Fortif en de vereniging, Kamsma Bouwadvies B.V., te kennen gegeven dat het plaatsen van een deursysteem ET 500, type L, op de Jan van Galenstraat wèl, maar op de Hoofdweg absoluut niet mogelijk is. Nu het type van de nieuw te plaatsen garagedeuren niet eerder aan de orde is geweest, betreft ook dit een nieuw feit dat tot een andere uitspraak had kunnen leiden, aldus Fortif en de vereniging.
In het hernieuwde verzoek om herziening hebben Fortif en de vereniging hun eerdere verzoek herhaald en ingelast. In aanvulling daarop hebben zij aangevoerd dat inmiddels onomstotelijk vaststaat dat de lasten onder dwangsom niet kunnen worden uitgevoerd omdat op de tekeningen die behoren bij de besluiten van 31 mei 2012 en 22 maart 2013 wordt uitgaan van deuren van een specifiek merk en type, met afmetingen die daarmee niet overeenkomen, en dat het nog niet gelukt is om die deuren geleverd te krijgen. Daarbij voeren zij aan dat het plaatsen van het voorgeschreven deursysteem op de Jan van Galenstraat praktisch en juridisch toch niet mogelijk blijkt te zijn en dat het vervangen van de garagedeur aan de Hoofdweg wellicht mogelijk zou zijn indien wordt gekozen voor een zware uitvoering, zoals in de lasten onder dwangsom is voorgeschreven, maar dat dit een ander aanzicht zal opleveren dan in de dwangsombesluiten is voorzien.
Volgens Fortif en de vereniging had de onuitvoerbaarheid van de lasten hen redelijkerwijs niet eerder bekend kunnen zijn, omdat zij ervan uit mochten gaan dat de van gemeentewege opgestelde, van de last deel uitmakende, tekeningen uitvoerbaar zouden zijn. Verder wijzen zij erop dat zij een vergunning hebben gevraagd voor het aanbrengen van andere deuren en dat het college daarop niet heeft beslist.
8. Voor de toepassing van artikel 8:119 van de Awb is onder meer van belang dat sprake moet zijn van feiten of omstandigheden die bij de indiener van het verzoekschrift niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn vóór de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd.
Het bijzondere rechtsmiddel van herziening biedt een partij niet de mogelijkheid herziening te vragen op grond van bewijsmiddelen die niet naar voren zijn gebracht in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht. Dit is slechts anders indien het de verzoeker, naar objectieve maatstaven gemeten, niet mogelijk was de desbetreffende bewijsmiddelen in de eerdere procedure naar voren te brengen.
Bij een last onder dwangsom is de voorgeschreven wijze van uitvoering - en de vraag of de last praktisch en juridisch uitvoerbaar is - een aspect dat onlosmakelijk met het dwangsombesluit is verbonden. Bij de ontvangst van een besluit waarbij een last onder dwangsom wordt opgelegd, ligt het daarom op de weg van de ontvanger om te bezien of de last uitvoerbaar is en, zo nee, om de uitvoerbaarheid daarvan in bezwaar en beroep aan de orde te stellen. Dit uitgangspunt geldt ook indien een last onder dwangsom bindende tekeningen of instructies bevat die van gemeentewege zijn opgesteld. Het betreft dan een onderdeel van het besluit dat door de ontvanger kan worden geverifieerd en dat, zo nodig, in bezwaar en beroep redelijkerwijs aan de orde kan worden gesteld.
8.1. In de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van 3 februari 2016 hebben Fortif en de vereniging slechts voor één van de adressen waarop de last betrekking heeft, gesteld dat de uitvoering van de last ertoe leidt dat de toegang tot de garage te smal wordt. Dat betoog hebben zij in die procedure niet onderbouwd op de wijze zoals zij in het (hernieuwde) verzoek om herziening en in de aanvullingen van het verzoek hebben gedaan. De onderbouwing die zij hiervoor in de voorliggende procedure hebben gegeven hadden zij, naar objectieve maatstaven gemeten, redelijkerwijs reeds in de eerdere procedure over de lasten onder dwangsom kunnen doen. Het gestelde in de e-mail van het college van 17 februari 2017 maakt dat niet anders, nu met deze e-mail geen wijziging van de onherroepelijke lasten onder dwangsom kon worden bewerkstelligd.
Dat Fortif en de vereniging de praktische en juridische uitvoerbaarheid van de lasten niet in de eerdere procedure aan de orde hebben gesteld op de wijze die zij in hun verzoek om herziening hebben gedaan, betreft dan ook een omstandigheid die voor hun eigen rekening moet blijven. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat Fortif en de vereniging er, naar hun zeggen, pas na het benaderen van de fabrikant van de voorgeschreven deuren achter kwamen dat de uitvoering van de lasten er toe zal leiden dat het gebruik en de functionaliteit van de panden in het gedrang komt.
8.2. Gelet op het voorgaande geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van feiten en omstandigheden die tot herziening van een onherroepelijk geworden uitspraak kunnen leiden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Het verzoek dient dan ook te worden afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.I. Breunese-van Goor, griffier.
w.g. Van der Spoel w.g. Breunese-van Goor
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2018
208.