ECLI:NL:RVS:2018:3380

Raad van State

Datum uitspraak
17 oktober 2018
Publicatiedatum
17 oktober 2018
Zaaknummer
201702895/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van Vienva B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake niet-ontvankelijkheid van het beroep

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Vienva B.V. tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 februari 2017. De rechtbank had het beroep van Vienva B.V. tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit, genomen op 25 februari 2016, hield in dat het college Vienva B.V. onder oplegging van een dwangsom gelastte om binnen twintig weken overtredingen van het Bouwbesluit 2012 en de Monumentenwet 1988 op te heffen. Vienva B.V. betoogde dat de rechtbank niet had onderkend dat zij wel belanghebbende was bij het besluit van 25 februari 2016. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 maart 2018. Tijdens deze zitting is het onderzoek geschorst om partijen de gelegenheid te geven tot overeenstemming te komen. Uiteindelijk hebben de erven van de wederpartij hun hoger beroep ingetrokken, maar de Afdeling heeft geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte het beroep van Vienva B.V. niet-ontvankelijk had verklaard. De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van Vienva B.V. alsnog ongegrond verklaard. Tevens is bepaald dat het door Vienva B.V. betaalde griffierecht voor het hoger beroep wordt terugbetaald.

Uitspraak

201702895/1/A1.
Datum uitspraak: 17 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Vienva B.V., gevestigd te Apeldoorn,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 februari 2017 in
zaak nr. 16/6506 in het geding tussen:
Vienva B.V. en [wederpartij]
en
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg.
Procesverloop
Bij besluit van 25 februari 2016 heeft het college [wederpartij] onder oplegging van een dwangsom gelast om binnen twintig weken de aan de panden aan de [locaties] te Leidschendam geconstateerde overtredingen van het Bouwbesluit 2012 en de Monumentenwet 1988 op te heffen.
Bij besluit van 11 juli 2016 heeft het college het bezwaar, voor zover gemaakt door Vienva B.V., niet-ontvankelijk en, voor zover gemaakt door [wederpartij], ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 februari 2017 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 11 juli 2016, voor zover ingesteld door Vienva B.V., niet-ontvankelijk en, voor zover ingesteld door [wederpartij], ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben Vienva B.V. en [wederpartij] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 maart 2018, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A. Danisman en F.A.M. van der Hulst, en de erven van [wederpartij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen.
De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) het onderzoek ter zitting geschorst teneinde het college en de erven van [wederpartij] in de gelegenheid te stellen overeenstemming te bereiken.
Bij brief van 12 juli 2018 heeft het college een vaststellingsovereenkomst, gesloten tussen het college en de erven van [wederpartij], overgelegd. Deze brief is aan Vienva B.V. toegezonden. Bij brief van 19 juli 2018 hebben de erven van [wederpartij] het hoger beroep, voor zover door [wederpartij] ingesteld en door hen voortgezet, ingetrokken.
Geen van de resterende partijen heeft vervolgens binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht nogmaals ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:57, derde lid, en artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1.    Het geschil in hoger beroep beperkt zich tot de vraag of de rechtbank Vienva B.V. terecht niet als belanghebbende heeft aangemerkt en of, als gevolg daarvan, het beroep, voor zover door haar ingesteld, terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
2.    Vienva B.V betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij wel belanghebbende is bij het besluit van 25 februari 2016. Als Vienva B.V. al geen belang zou hebben, had de rechtbank haar beroep ongegrond moeten verklaren in plaats van niet-ontvankelijk, aldus Vienva B.V..
2.1.    De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank terecht tot de conclusie is gekomen dat Vienva B.V. niet kan worden aangemerkt als belanghebbende bij het besluit van 25 februari 2016. Dit besluit is mede in afschrift aan de gemachtigde van [wederpartij] gestuurd, advocaat bij De Mul Zegger Advocaten te Apeldoorn. De Mul Zegger advocaten is de handelsnaam van Vienva B.V.. De rechtbank heeft terecht overwogen dat er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat het college niet Vienva B.V. zelf als overtreder heeft aangeschreven. Vienva B.V. is immers ook niet mede verantwoordelijk voor het instandhouden van de overtredingen. Vienva B.V. heeft dit oordeel van de rechtbank niet gemotiveerd bestreden.
In zoverre faalt het betoog.
2.2.    De rechtbank heeft echter ten onrechte geoordeeld dat het beroep, voor zover ingesteld door Vienva B.V., niet-ontvankelijk is. Het college heeft het bezwaar van Vienva B.V. tegen het besluit van 25 februari 2016 niet-ontvankelijk verklaard, omdat Vienva B.V. niet als belanghebbende kan worden aangemerkt bij dat besluit. De rechtbank had het beroep tegen het besluit op bezwaar, voor zover ingesteld door Vienva B.V., moeten opvatten als uitsluitend gericht tegen het standpunt van het college dat Vienva B.V. geen belanghebbende is bij het besluit van 25 februari 2016. De rechtbank had, nadat zij tot de conclusie was gekomen dat het college zich terecht op dit standpunt heeft gesteld, het beroep van Vienva B.V. ongegrond moeten verklaren.
Het betoog slaagt in zoverre.
3.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak, voor zover aangevallen, moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van Vienva B.V. tegen het besluit van 11 juli 2016 van het college alsnog ongegrond verklaren.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb uitsluitend betrekking kan hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Vienva B.V. heeft in deze procedure haar eigen belangen behartigd, waarmee niet door een derde rechtsbijstand is verleend.
5.    De griffier van de Raad van State zal aan Vienva B.V. met toepassing van artikel 8:114 van de Awb het door haar betaalde griffierecht voor het hoger beroep terugbetalen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 februari 2017 in zaak nr. 16/6506, voor zover de rechtbank het beroep van Vienva B.V. niet-ontvankelijk heeft verklaard;
III.    verklaart het door Vienva B.V. bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV.    verstaat dat de griffier van de Raad van State aan Vienva B.V. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff Haasnoot, griffier.
w.g. Van der Spoel    w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter                    griffier    Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2018
531-870.