201803004/1/A2.
Datum uitspraak: 24 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 6 maart 2018 in zaak nr. 17/3499 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 april 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot huurtoeslag voor [appellant] herzien naar nihil.
Bij besluit van 19 juli 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 6 maart 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1. [appellant] heeft zorg- en huurtoeslag aangevraagd voor het jaar 2017. Bij besluit van 21 januari 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen geen voorschot zorgtoeslag toegekend, omdat [appellant] niet de vereiste zorgverzekering had afgesloten. Aan haar is wel een voorschot huurtoeslag toegekend van € 1.930,00. Bij het besluit van 21 april 2017 heeft de dienst het voorschot huurtoeslag herzien naar nihil, omdat zij niet rechtmatig in Nederland verblijft of omdat haar verblijfstatus geen recht geeft op huurtoeslag. Tevens is medegedeeld dat het voorschot zorgtoeslag nihil blijft. Bij het besluit van 19 juli 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen gebruik heeft van de bij brief van 19 juni 2017 geboden mogelijkheid om haar bezwaar van gronden te voorzien.
2. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling een belanghebbende bij de ter zake bevoegde rechter slechts kan opkomen tegen een besluit, indien hij bij het instellen van dat rechtsmiddel belang heeft in die zin dat hij daardoor in een gunstiger positie zou kunnen geraken. De vraag of een proceskostenveroordeling moet worden uitgesproken vormt, wat de kosten van beroep betreft, op zichzelf onvoldoende procesbelang om tot een inhoudelijke beoordeling van het beroep over te gaan, aldus de rechtbank.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het verzoek om een proceskostenveroordeling onvoldoende rechtsbelang oplevert. De Belastingdienst/Toeslagen heeft haar bezwaar destijds op onjuiste gronden niet-ontvankelijk verklaard. Aan haar is een inhoudelijk oordeel onthouden. Zij zag zich daarom genoodzaakt om hoger beroep in te stellen, ten einde een inhoudelijk oordeel te verkrijgen. Dat dit oordeel leidde tot een ongegrondverklaring vanwege de situatie rond de verblijfstitel doet daar niet aan af. Door het instellen van beroep zou zij in een gunstiger positie kunnen geraken, aldus [appellant].
4. Artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt:
"De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid".
5. [appellant] heeft in de bezwaarfase niet verzocht op vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar. De Belastingdienst/Toeslagen diende derhalve niet te beslissen over de vergoeding daarvan. Hierin kan derhalve geen belang zijn gelegen voor een beoordeling van het beroep. Bovendien heeft [appellant] het oordeel van de rechtbank, dat zij in 2017 niet beschikte over een verblijfstitel die grondslag zou kunnen zijn voor een aanspraak op huurtoeslag, in hoger beroep niet bestreden. Een inhoudelijk oordeel van het bezwaar zou dan niet leiden tot herroeping van het besluit van 21 april 2017. Ten slotte heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de vraag of een proceskostenveroordeling moet worden uitgesproken, wat de kosten van beroep betreft, op zichzelf onvoldoende procesbelang vormt om tot een inhoudelijke beoordeling van het beroep over te gaan.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2018
17.