201710431/1/A1.
Datum uitspraak: 24 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellant sub 1] en anderen, wonend te Wageningen,
2. [appellant sub 2 a] en Onder de Linden Exploitatie Wageningen B.V., wonend en gevestigd te Wageningen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 november 2017 in zaak nr. 17/4945 in het geding tussen:
[appellant sub 1] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Wageningen.
Procesverloop
Bij besluit van 20 april 2016 (kenmerk 2016W0688) heeft het college aan [appellant sub 2 a] een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een geluiddempend scherm bij horecagelegenheid Onder de Linden Exploitatie Wageningen B.V. (hierna: de horecagelegenheid) op het perceel Haagsteeg 16 in Wageningen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 7 april 2017 (kenmerk Externen - ODDV/17.0101544) heeft het college het door [appellant sub 1] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij brief van 22 juni 2017 heeft [appellant sub 2 a] het college verzocht de verleende vergunning in te trekken en opnieuw te beslissen op de daaraan ten grondslag liggende aanvraag.
Bij besluit van 31 augustus 2017 heeft het college de bij besluit van 20 april 2016 aan [appellant sub 2 a] verleende vergunning ingetrokken en opnieuw een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een geluiddempend scherm.
Bij uitspraak van 27 november 2017 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] en anderen daartegen ingestelde rechtstreeks beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en anderen hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 2 a] en de horecagelegenheid hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en een zienswijze naar voren gebracht.
[appellant sub 1] en anderen hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 augustus 2018, waar [appellant sub 1] en anderen, bijgestaan door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, het college, vertegenwoordigd door mr. T. Mol, werkzaam bij de Omgevingsdienst de Vallei, en [appellant sub 2 a] en de horecagelegenheid, vertegenwoordigd door [appellant sub 2 a] en [gemachtigde], zijn verschenen.
De zaak is ter zitting gevoegd behandeld met de zaken nrs. 201710429/1/A1, 201710430/1/A1 en 201709621/1/A3. De Afdeling heeft de zaken na de zitting gesplitst.
Overwegingen
1. [appellant sub 2 a] exploiteert op het perceel de horecagelegenheid. Deze horecagelegenheid bestaat uit een café met lunchruimte, een zaal (gelagkamer) en een terras met veranda. [appellant sub 1] en anderen wonen in de woonwijk achter de horecagelegenheid. Van een aantal van hen grenzen de tuinen vrijwel direct aan het perceel. [appellant sub 1] en anderen ervaren een aantasting van hun woongenot door de exploitatie van de horecagelegenheid. Met name ervaren zij geluidhinder. In dit hoger beroep gaat het om de vraag of de rechtbank terecht het rechtstreeks beroep van [appellant sub 1] en anderen tegen het nieuwe besluit waarbij een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een geluiddempend scherm niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat daartegen volgens de rechtbank eerst bezwaar moet worden gemaakt.
2. Op 29 maart 2016 heeft [appellant sub 2 a] een aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een geluiddempend scherm van 3.70 m hoog achter het pand en terras van de horecagelegenheid. Bij besluit van 20 april 2016 heeft het college deze omgevingsvergunning verleend. Daarbij heeft het college onder meer opgemerkt dat het bouwplan voldoet aan het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Wageningen, 2e herziening" (hierna: het bestemmingsplan). De tegen het besluit van 20 april 2016 ingediende bezwaren van [appellant sub 1] en anderen heeft het college bij besluit van 7 april 2017 ongegrond verklaard. [appellant sub 1] en anderen hebben tegen dat besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om de voorlopige voorziening te treffen dat het besluit van 20 april 2016 wordt geschorst. Bij uitspraak van 22 mei 2017 in zaak nr. 17/2267 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland dat verzoek toegewezen omdat het scherm volgens hem in strijd is met het bestemmingsplan.
Bij brief van 22 juni 2017 heeft [appellant sub 2 a] het college verzocht om de bij besluit van 20 april 2016 verleende omgevingsvergunning in te trekken en opnieuw te beslissen op de aanvraag van 29 maart 2016. Bij besluit van 31 augustus 2017 heeft het college de omgevingsvergunning ingetrokken op grond van artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). Daarnaast heeft het college bij dit besluit aan [appellant sub 2 a] een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van het geluiddempende scherm in afwijking van het bestemmingsplan.
[appellant sub 1] en anderen hebben tegen het besluit van 31 augustus 2017 rechtstreeks beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak van 27 november 2017 overwogen dat het besluit van 31 augustus 2017 niet strekt tot wijziging van het besluit op bezwaar van 7 april 2017, maar - naast de verlening van een omgevingsvergunning - alleen tot intrekking van het primaire besluit van 20 april 2016. Die intrekking heeft volgens de rechtbank bovendien niet plaatsgevonden op grondslag van het bezwaar dat heeft geleid tot het besluit van 7 april 2017, maar alleen op grondslag van het verzoek tot intrekking van [appellant sub 2 a]. Het besluit van 31 augustus 2017 kan daarom niet worden aangemerkt als een (nieuwe) beslissing op bezwaar in de zin van artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht, maar moet worden gekwalificeerd als een primair besluit waartegen eerst bezwaar moet worden gemaakt, aldus de rechtbank. Nu [appellant sub 1] en anderen het college ook niet hebben gevraagd om in te stemmen met een rechtstreeks beroep tegen het besluit van 31 augustus 2017, heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard en ter behandeling als bezwaar doorgezonden naar het college.
3. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit van 31 augustus 2017 geen primair besluit is waartegen bezwaar kan worden gemaakt. Zij voeren daartoe aan dat omdat de omgevingsvergunning van 20 april 2016 is ingetrokken op grond van artikel 2.33, tweede lid, onder b, van de Wabo, de daaraan ten grondslag liggende aanvraag ook niet meer bestaat. Volgens [appellant sub 1] en anderen had de rechtbank daarom, nadat zij in de uitspraak van 27 november 2017 in zaak nr. 17/2265 het beroep tegen het besluit van 7 april 2017 gegrond had verklaard, het college moeten veroordelen in de proceskosten. Ook het beroep tegen het besluit van 31 augustus 2017 had de rechtbank volgens hen gegrond moeten verklaren omdat geen sprake is van een besluit op een aanvraag, waarbij het college in de proceskosten had moeten worden veroordeeld, aldus [appellant sub 1] en anderen.
Voor zover nog wel sprake is van een aanvraag betogen [appellant sub 1] en anderen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat tegen het besluit van 31 augustus 2017 eerst bezwaar moet worden gemaakt. Zij voeren hiertoe aan dat het beroep tegen het besluit van 7 april 2017 mede geacht moet worden te zijn gericht tegen het besluit van 31 augustus 2017.
3.1. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank zich niet uitgelaten over het besluit van 7 april 2017. De rechtbank heeft het beroep van [appellant sub 1] en anderen tegen dat besluit beoordeeld in voormelde uitspraak in zaak nr. 17/2265. Daarin heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard, het besluit van 7 april 2017 vernietigd en het bezwaar tegen het besluit van 20 april 2016 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft daartoe redengevend geacht dat het besluit van 20 april 2016 niet meer bestaat door de intrekking ervan en dat [appellant sub 1] en anderen daarom het belang bij een beslissing op bezwaar hebben verloren. Deze uitspraak, waartegen geen hoger beroep is ingesteld, staat thans in rechte vast.
3.2. Gelet op het voorgaande kan het betoog van [appellant sub 1] en anderen, voor zover dat ziet op het besluit van 7 april 2017 en de uitspraak van de rechtbank daarover in zaak nr. 17/2265 niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De Afdeling kan zich in deze procedure ook niet uitlaten over de vraag of de rechtbank in die zaak het college in de proceskosten had moeten veroordelen.
3.3. In de brief van 22 juni 2017 heeft [appellant sub 2 a] het college gevraagd om de bij besluit van 20 april 2016 verleende omgevingsvergunning in te trekken. Dat besluit was op dat moment nog niet onherroepelijk. Daarnaast heeft [appellant sub 2 a] het college in zijn brief uitdrukkelijk gevraagd om opnieuw te beslissen op zijn aanvraag van 29 maart 2016 om een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een geluidwerend scherm. Na de intrekking van de omgevingsvergunning lag de aanvraag van 29 maart 2016 in dit geval, gezien het verzoek van [appellant sub 2 a] in de brief van 22 juni 2017, dus weer open en het college moest daar opnieuw op beslissen. Dat heeft het college bij het besluit van 31 augustus 2017 gedaan. Dat besluit is een nieuw primair besluit op de aanvraag van 29 maart 2016. Er is in dit geval geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat tegen dat besluit eerst bezwaar moet worden gemaakt. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien om het college te veroordelen tot vergoeding van de door [appellant sub 1] en anderen in beroep gemaakte proceskosten.
In zoverre faalt het betoog.
4. Het hoger beroep van [appellant sub 1] en anderen is ongegrond.
Het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2 a] en de horecagelegenheid
5. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over het hoger beroep van [appellant sub 1] en anderen faalt het betoog van [appellant sub 2 a] en de horecagelegenheid dat de rechtbank ten onrechte het besluit van 31 augustus 2017 als primair besluit heeft gekwalificeerd en het beroep van [appellant sub 1] en anderen ten onrechte aan het college heeft doorgezonden ter behandeling als bezwaar.
6. Hetgeen de horecagelegenheid en [appellant sub 2 a] voor het overige hebben aangevoerd ziet op de inhoud van het besluit van 31 augustus 2017 en behoeft daarom geen bespreking meer.
7. Het incidenteel hoger beroep van de horecagelegenheid en [appellant sub 2 a] is ongegrond.
Conclusie
8. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Dijken, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. Van Dijken
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2018
595.