ECLI:NL:RVS:2018:350

Raad van State

Datum uitspraak
31 januari 2018
Publicatiedatum
31 januari 2018
Zaaknummer
201703946/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.P.M. van Ravels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep huurtoeslag en bewijsvoering huurbetalingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 5 april 2017. De Belastingdienst/Toeslagen had bij besluit van 24 februari 2015 de huurtoeslag van [appellant] over 2011 vastgesteld op € 267,00 en een teveel ontvangen voorschot van € 3.695,00 teruggevorderd. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellant] gegrond en vernietigde het besluit van 5 augustus 2016, maar liet de rechtsgevolgen van dat besluit in stand. [appellant] stelde dat hij de huurkosten had voldaan, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldoende bewijs had geleverd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 17 januari 2018 behandeld. [appellant] was vertegenwoordigd door mr. P.T. Huisman, terwijl de Belastingdienst/Toeslagen werd vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer. De rechtbank had geoordeeld dat [appellant] niet had aangetoond dat hij de huur had betaald, en dat de verklaring van de verhuurder niet verifieerbaar was. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering bij het aanvragen van huurtoeslag en de verantwoordelijkheid van de aanvrager om een deugdelijke administratie bij te houden van huurbetalingen. De uitspraak is gedaan op 31 januari 2018.

Uitspraak

201703946/1/A2.
Datum uitspraak: 31 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 5 april 2017 in zaak nr. 15/3768 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 24 februari 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] over 2011 definitief berekend en vastgesteld op € 267,00 en het teveel ontvangen voorschot ter hoogte van € 3.695,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 5 augustus 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 april 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 5 augustus 2016 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 januari 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. P.T. Huisman, advocaat te Groningen, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellant] huurde in 2011 de woning op het adres [locatie] te [woonplaats]. In de basisregistratie personen (hierna: de BRP) stonden op dat adres in de periode van 1 februari 2011 tot en met 31 december 2011 eveneens andere personen ingeschreven.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 24 februari 2015, zoals gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 5 augustus 2015, ten grondslag gelegd dat uit de BRP volgt dat [appellant] in 2011 medebewoners heeft gehad en dat hij niet heeft aangetoond dat deze gegevens onjuist zijn. Daarom heeft de Belastingdienst/Toeslagen de inkomens van de medebewoners betrokken bij het bepalen van de draagkracht van [appellant]. Nu het gezamenlijk toetsingsinkomen te hoog is om voor huurtoeslag in aanmerking te komen heeft de Belastingdienst/Toeslagen bepaald dat [appellant] over de periode van 1 februari 2011 tot en met 31 december 2011 geen recht heeft op huurtoeslag.
De rechtbank
2.    De rechtbank heeft het beroep van [appellant] gegrond verklaard en het besluit op bezwaar van 5 augustus 2016 vernietigd. De rechtbank heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de Belastingdienst/Toeslagen zich in beroep niet langer op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] medebewoners heeft gehad, maar dat hij niet heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk huurkosten heeft gemaakt, zodat hij over de periode van 1 februari 2011 tot en met 31 december 2011 geen recht heeft op huurtoeslag. Nu de Belastingdienst/Toeslagen dit standpunt niet heeft verwoord in het besluit op bezwaar van 5 augustus 2016, kan de motivering die ten grondslag is gelegd aan het besluit op bezwaar dat besluit niet dragen. De rechtbank heeft dat besluit daarom vernietigd. De rechtbank heeft voorts, nu zij van oordeel is dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] met de door hem overgelegde gegevens niet aannemelijk heeft gemaakt dat alle huurkosten door hem zijn voldaan, de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit op bezwaar van 5 augustus 2016 in stand gelaten.
Hoger beroep
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het besluit op bezwaar van 5 augustus 2016 in stand heeft gelaten. Daartoe voert hij aan dat op basis van de door hem overgelegde gegevens kan worden vastgesteld dat hij daadwerkelijk de huurkosten heeft voldaan.
3.1.    De rechtbank heeft terecht, overeenkomstig vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2811), vooropgesteld dat uit artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, gelezen in samenhang met artikel 1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet op de huurtoeslag volgt, dat degene die aanspraak op huurtoeslag maakt, moet kunnen aantonen dat hij huurkosten heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten. Het is aan [appellant], als degene die aanspraak maakt op huurtoeslag, om een deugdelijke administratie van zijn betalingen aan de verhuurder bij te houden. De gevolgen van het feit dat hij geen betalingsbewijzen kan overleggen waaruit blijkt dat de volledige overeengekomen huurkosten zijn voldaan, komen dan ook voor zijn rekening en risico. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellant] niet heeft aangetoond voor de betrokken periode de huur voor de woning te hebben betaald en daarom geen recht heeft op huurtoeslag. Aan de verklaring van de verhuurder dat [appellant] de overeengekomen huur in het jaar 2011 heeft voldaan kan, nu deze verklaring niet verifieerbaar is aan de hand van objectieve gegevens, niet de waarde worden toegekend die [appellant] daaraan gehecht wenst te zien. Ook aan de huurovereenkomst en de door [appellant] in hoger beroep overgelegde hypotheekakte en het kadastrale uittreksel kan niet de betekenis worden gehecht die [appellant] daaraan wenst toe te kennen. Deze stukken bieden weliswaar enig inzicht in zijn verhouding tot de eigenaar-verhuurder van de woning, maar daaruit kan niets worden afgeleid over de gestelde betaling van de huur.
Het betoog faalt.
Conclusie
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, dat wil zeggen voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten, te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Van Ravels    w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2018
18-854.