201706962/1/R6.
Datum uitspraak: 31 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
Historische Vereniging "Het Land van Brederode" (hierna: de vereniging), gevestigd te Vianen,
appellante,
en
de raad van de gemeente Vianen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "De Blauwpoort" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft de vereniging beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 december 2017, waar de vereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door J. Adriaans, zijn verschenen. Voorts is ter zitting het college van Kerkrentmeesters van de Protestantse Gemeente Vianen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het plan voorziet in de transformatie van het voormalige pikeurshof van het verdwenen kasteel Batestein, De Blauwpoort genaamd, door de toevoeging van nieuwe woningen en een herinrichting van de buitenruimte. Er zijn in totaal zeven nieuwe woningen voorzien, onder meer op de locatie waar nu een vervallen kas staat. Het plangebied bevindt zich nabij het historische centrum van Vianen en is in 1975 aangewezen als beschermd stadsgezicht.
De vereniging zet zich in om de belangstelling voor en de beoefening van de geschiedenis van onder meer Vianen te bevorderen, en richt zich tegen de vaststelling van het bestemmingsplan omdat zij meent dat dit plan een aantasting is van het beschermd stadsgezicht.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Beroep
3. De vereniging betoogt dat de raad bij de vaststelling van het plan de belangen niet juist heeft afgewogen. Zo stelt zij dat de medewerking van de raad aan het plan in feite al vooraf was toegezegd. Bezwaren van de vereniging telden daardoor minder zwaar mee. Daarnaast stelt de vereniging dat er in de afweging of ter plaatse bebouwing kon worden toegestaan, onvoldoende belang is gehecht aan de beschermde status van De Blauwpoort en dat er ten onrechte een zwaar gewicht is toegekend aan het financiële belang van het college van Kerkrentmeesters, de grondeigenaar.
Ten slotte vreest de vereniging dat de vaststelling van het plan leidt tot toekomstige bouwplannen, die verder inbreuk maken op het beschermd stadsgezicht.
4. Met betrekking tot de belangenafweging stelt de raad dat de besluitvorming over de ontwikkeling van De Blauwpoort in alle openheid en conform de beginselen van behoorlijk bestuur heeft plaatsgevonden en dat bij de vaststelling van het besluit de belangen zorgvuldig zijn afgewogen. Met betrekking tot de beschermde status van De Blauwpoort merkt de raad op dat het plangebied, voor zover thans van belang, in zone C valt, het laagste beschermingsniveau van het beschermd stadsgezicht. De bescherming in zone C heeft louter betrekking op de hoofdstructuur van straten en wegen en de hoogte van de bebouwing. De raad stelt dat de hoofdstructuur behouden blijft en dat de bouwhoogte passend is. Bovendien garandeert dit plan volgens de raad juist dat De Blauwpoort zoveel mogelijk onbebouwd blijft.
Ten aanzien van de vrees van de vereniging dat dit plan leidt tot toekomstige bouwplannen, stelt de raad ten slotte dat het bij de vaststelling van het plan gaat om een specifiek besluit en dat daarvan geen precedentwerking uitgaat, omdat elk plan op zichzelf wordt getoetst op aanvaardbaarheid.
5. Voor zover de vereniging aanvoert dat de raad bij de vaststelling van het plan de belangen onjuist heeft afgewogen, stelt de Afdeling vast dat het plan de wettelijke procedure heeft doorlopen. Belanghebbenden konden zienswijzen indienen en in beroep gaan. Niet is gebleken dat de belangen van de vereniging bij voorbaat als minder zwaar zijn aangemerkt. Dat het college van burgemeester en wethouders en het college van Kerkrentmeesters voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure reeds gesprekken hebben gevoerd die betrekking hadden op de eventuele wijziging van het plangebied, maakt dit niet anders.
Met betrekking tot de status van beschermd stadsgezicht blijkt uit het aanwijzingsbesluit uit 1975 dat het plangebied, voor zover daarin bebouwing is voorzien, is aangewezen vanwege de hoofdstructuur van straten en wegen, en de hoogte van de bebouwing; in het aanwijzingsbesluit ‘zone in klasse C’ genoemd. De raad heeft hiermee rekening gehouden door onder meer regels op te nemen over de maatvoering van de bebouwing. Voorts wordt de hoofdstructuur van straten en wegen niet door het plan gewijzigd. Dit heeft de vereniging niet inhoudelijk bestreden.
Voor zover de vereniging meent dat de bescherming ‘zone in klasse C’ ook de groenvoorziening van de openbare ruimte betreft, kan de Afdeling dit niet volgen. Uit het aanwijzingsbesluit blijkt dat dit soort bescherming alleen geldt voor de ‘zone in klasse A’. Het plangebied maakt daarvan geen deel uit. Overigens heeft de raad wel belang toegekend aan het behoud van groen en openheid in het plangebied door in het midden van het plangebied een groenstrook met tuinbestemming op te nemen.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de status van het plangebied als beschermd stadsgezicht.
Hieruit en ook overigens is niet gebleken dat het financiële belang van de grondeigenaar het enige belang is dat bij de belangenafweging is betrokken. Het betoog dat de belangen niet juist zijn afgewogen faalt.
6. De Afdeling ziet geen grond voor de vrees van de vereniging dat de vaststelling van dit plan de weg vrijmaakt voor toekomstige bouwplannen. Zoals de raad stelt moeten eventuele nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een afzonderlijke bestemmingsplanprocedure doorlopen, waarin de ruimtelijke aanvaardbaarheid van deze ontwikkelingen op zichzelf wordt bezien en waarbij belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld hun zienswijzen kenbaar te maken en beroep in te stellen.
Ook dit betoog faalt.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. Vogel-Carprieaux
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2018
458-858.