201708839/1/A1.
Datum uitspraak: 31 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Beverwijkse Bazaar B.V., gevestigd te Beverwijk,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 28 september 2017 in zaak nr. 16/5394 in het geding tussen:
Beverwijkse Bazaar
en
het college van burgemeester en wethouders van Beverwijk.
Procesverloop
Bij besluit van 18 april 2016 heeft het college geweigerd aan Beverwijkse Bazaar een omgevingsvergunning te verlenen voor het plaatsen van een voetgangersbrug aan de Ringvaartweg ter hoogte van hal 28/30 te Beverwijk (hierna: het perceel).
Bij besluit van 6 oktober 2016 heeft het college het door Beverwijkse Bazaar daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 18 april 2016 met een aanvullende motivering gehandhaafd.
Bij uitspraak van 28 september 2017 heeft de rechtbank het door Beverwijkse Bazaar daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 oktober 2016 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in rechtsoverweging 7 is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Beverwijkse Bazaar hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2018, waar Beverwijkse Bazaar, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. ing. L.J. Wildeboer en mr. H.W. Dekker, beiden advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. F. de Lange en mr. R.F.C. Kleine Deters, zijn verschenen. Ook is ter zitting TenneT TSO B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Beverwijkse Bazaar heeft op het perceel een voetgangersburg aangelegd. Ter legalisering van deze brug heeft zij een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend. De aanvraag ziet op de activiteiten bouwen en aanleggen. Het college heeft zich in het in bezwaar gehandhaafde besluit van 18 april 2016 op het standpunt gesteld dat de aanvraag met betrekking tot de activiteit bouwen in overeenstemming is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Recreatieve Markten Beverwijkse Bazaar en omgeving". Volgens het college is de aanvraag met betrekking tot de activiteit aanleggen in strijd met het bestemmingsplan. Omdat de activiteiten bouwen en aanleggen onlosmakelijk met elkaar samenhangen, heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd. De rechtbank heeft het besluit van 6 oktober 2016 vernietigd, omdat het college in dat besluit ten onrechte niet is ingegaan op de vraag of het bereid is een omgevingsvergunning te verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid , aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
Bespreking hoger beroep
2. Beverwijkse Bazaar betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het aanleggen van de brug niet in strijd is met het bestemmingsplan. Daartoe voert zij aan dat de belangen van leidingen zich in dit geval niet verzetten tegen de verlening van de omgevingsvergunning.
2.1. Het perceel heeft de bestemmingen "Recreatieve markten" en "Ondergrondse hoogspanningsverbinding 150 kV".
Artikel 16 van de planregels luidt:
"1. De op de kaart als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor: […];
d. binnen de bestemming "ondergrondse hoogspanningsverbinding 150 Kv" primair voor een ondergrondse hoogspanningsverbinding; […].
2. Bij de ontwikkeling van de binnen deze bestemming vallende gronden worden de volgende uitgangspunten in acht genomen:
a. ten behoeve van kruisende verkeersbestemming mogen kunstwerken zoals bruggen worden gebouwd;
b. ter bescherming van de (ondergrondse) leidingen is bouwen slechts toegestaan voor zover de belangen van de leidingen zulks gedogen;
c. bescherming van de leidingen geschiedt mede door het in lid 4 opgenomen aanlegvergunningenstelsel;
d. om te komen tot een goede coördinatie wordt alvorens een bouwvergunning of een aanlegvergunning wordt verleend advies ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding.
3. Op de in lid 1 bedoelde gronden mogen worden gebouwd:
a. bouwwerken, welke noodzakelijk zijn voor en rechtstreeks ten dienste staan van de in lid 1 onder a t/m e genoemde bestemmingen, […];;
b. bouwwerken ten dienste van de secundaire bestemmingen zoals bedoeld in lid 1 onder f waarbij alsdan het bepaalde in de bebouwingsbepalingen van de secundaire bestemmingen van overeenkomstige toepassing is.
4. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
1. het aanbrengen van bomen en diepwortelende struiken;
2. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze ingraven c.q. indrijven van voorwerpen;
3. het ontginnen, ontgronden, bodemverlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren;
4. het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spitwerk;
5. het aanleggen van wegen, paden en parkeergelegenheden dan wel het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
6. het graven van sloten en het leggen van (drainage)leidingen.
b. Het bepaalde in lid a is niet van toepassing op het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van het onderhoud of beheer van de aanwezige leidingen.
c. Het bepaalde in lid a is slechts toelaatbaar, indien de belangen van de leidingen zich hiertegen niet verzetten.
d. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in lid a wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk advies ingewonnen bij de leidingbeheerder(s)."
2.2. Volgens artikel 16, tweede lid, van de planregels wordt bij de ontwikkeling van gronden zoals het perceel onder meer als uitgangspunt genomen dat ter bescherming van de (ondergrondse) leidingen bouwen slechts is toegestaan voor zover de belangen van de leidingen zulks gedogen en dat alvorens een bouwvergunning of een aanlegvergunning wordt verleend, advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding. Bij brief van 14 april 2016 heeft leidingbeheerder Liander een negatief advies gegeven over het - inmiddels gerealiseerde - bouwplan van Beverwijkse Bazaar. Volgens Liander hebben de heiwerkzaamheden plaatsgevonden binnen de veiligheidszone rondom elektriciteitsleidingen. Liander heeft ernstige bezwaren tegen het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning, omdat zij vreest voor een onderbroken energievoorziening.
Het college heeft zich in het besluit van 6 oktober 2016 op het standpunt gesteld dat de belangen van leidingen zich in dit geval verzetten tegen de verlening van de omgevingsvergunning en dat het bouwplan daarom niet voldoet aan artikel 16, vierde lid, onderdeel c, van de planregels. Het college heeft zijn beslissing gemotiveerd aan de hand van vier pijlers. Pijler 1 bestaat uit de veiligheidsrisico’s en het waarborgen van de elektriciteitsvoorziening. Pijler 2 bestaat uit de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de hoogspanningsverbinding. Pijler 3 bestaat uit het beheer en onderhoud van de voetgangersbrug. Pijler 4 ziet op een evident privaatrechtelijke belemmering.
TenneT heeft ter zitting van de Afdeling toegelicht dat "leidingen" jargon is voor ondergrondse hoogspanningskabels die al dan niet in een mantelbuis liggen. De Afdeling is van oordeel dat het college zich bij zijn besluitvorming heeft kunnen baseren op pijlers 1 en 2. Daarbij heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat onder de belangen van de leidingen ook moet worden verstaan het ongestoord en veilig functioneren van de hoogspanningsverbindingen. Met de rechtbank en het college is de Afdeling van oordeel dat de korte afstand van de (voorziene) brug en de fundering tot de hoogspanningsverbindingen zowel mogelijke veiligheidsrisico’s oplevert en de elektriciteitsvoorziening in gevaar kan brengen, alsmede dat daardoor de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de hoogspanningsverbinding wordt belemmerd.
In pijlers 3 en 4 ziet de Afdeling geen grondslag voor de besluitvorming van het college, aangezien voor het beheer en onderhoud mogelijk opnieuw een aanlegvergunning noodzakelijk is en in dat verband de belangen van de leidingen opnieuw worden gewogen. De gestelde evident privaatrechtelijke belemmering kan pas een rol spelen bij een belangenafweging in het kader van de vraag of het college bereid is medewerking te verlenen aan een afwijking van het bestemmingsplan.
De Afdeling acht de door het college gegeven motivering over pijlers 1 en 2, zoals weergegeven door de rechtbank, afdoende voor het oordeel dat de belangen van de leidingen zich in dit geval verzetten tegen realisering van het bouwplan. Beverwijkse Bazaar heeft gesteld dat de brug inmiddels is gerealiseerd en dat zich daarbij geen calamiteiten hebben voorgedaan. Dat betekent echter niet dat de belangen van de leidingen zich daarom niet tegen de aanleg van de brug, zoals aangevraagd, verzetten. Het college kan het uitblijven van calamiteiten betrekken bij zijn besluitvorming over de vraag of het bereid is een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo.
Het betoog faalt.
3. Beverwijkse Bazaar betoogt dat het college de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen had moeten verlenen, omdat zij op de aanvraag heeft aangevinkt dat zij wel een vergunning wenst te ontvangen voor de onderdelen waarvoor wel een vergunning kan worden verleend.
3.1. Artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo luidt: "Onverminderd het bepaalde in de artikelen 2.10, tweede lid, en 2.11, tweede lid, draagt de aanvrager van een omgevingsvergunning er zorg voor dat de aanvraag betrekking heeft op alle onlosmakelijke activiteiten binnen het betrokken project. In afwijking van de eerste volzin en onverminderd artikel 2.5 kan, indien één van die onlosmakelijke activiteiten een activiteit is als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor die activiteit voorafgaand aan en los van de overige onlosmakelijke activiteiten een aanvraag om een omgevingsvergunning worden ingediend."
3.2. In dit geval zijn de activiteit bouwen en de activiteit aanleggen onlosmakelijk. Beverwijkse Bazaar heeft dat ook niet bestreden. Aangezien het college de omgevingsvergunning voor de activiteit aanleggen terecht heeft geweigerd wegens strijd met het bestemmingsplan, diende het college vanwege de onlosmakelijke samenhang tussen beide activiteiten ook de omgevingsvergunning te weigeren voor de activiteit aanleggen. Het college moet, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, een nieuw besluit nemen waarin het ingaat op de vraag of het bereid is een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo.
Het betoog faalt.
Slot en conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Smulders-Wijgerde, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Smulders-Wijgerde
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2018
672.