201702062/1/A3.
Datum uitspraak: 31 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Maarssen,
appellante,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank) van 27 januari 2017 in zaken nrs. 16/4781 en 16/5584 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Stichtse Vecht.
Procesverloop
Bij besluit van 12 september 2016 heeft het college de aanvraag van [appellante] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 6 december 2016 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 januari 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 januari 2018, waar [appellante], bijgestaan door mr. I.P.J. van den Heuvel-Beerens, advocaat te Vleuten, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.N. Ros en M. van der Laarschot, zijn verschenen.
Overwegingen
Aanleiding
1. [appellante] en haar twee minderjarige kinderen beschikken niet over een zelfstandige woning en leiden een zwervend bestaan in die zin dat ze telkens voor een korte periode bij familie en vrienden logeren. [appellante] heeft verscheidene ziektes waarvoor zij regelmatig, al dan niet met spoed, in het ziekenhuis moet worden opgenomen. [appellante] heeft een urgentieverklaring aangevraagd om zo een woning te krijgen in de nabijheid van familie en vrienden die de zorg voor de kinderen op zich kunnen nemen in geval van een ziekenhuisopname en voor haar kunnen zorgen als zij het ziekenhuis mag verlaten.
De aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft vastgesteld dat [appellante] een beroep doet op de hardheidsclausule uit artikel 5.1 van de Huisvestingsverordening Stichtse Vecht 2015. Het college voert beleid dat erop neerkomt dat de hardheidsclausule alleen wordt toegepast in zeer incidentele noodsituaties, waarbij gedacht moet worden aan levensbedreigende of daarmee vergelijkbare situaties. Door de Afdeling is dit beleid niet onredelijk bevonden (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:493), aldus de rechtbank. De rechtbank overweegt verder dat uit wat [appellante] heeft aangevoerd weliswaar kan worden afgeleid dat zij in een moeilijke situatie verkeert, maar dat daarmee niet aannemelijk is gemaakt dat de situatie levensbedreigend of daarmee vergelijkbaar is. Voorts vindt de rechtbank van belang dat [appellante] slechts zoekt en reageert op woningen in Maarssen, terwijl niet is gebleken dat zij is aangewezen op een woning in Maarssen. De enkele omstandigheid dat haar sociale netwerk zich in Maarssen bevindt, is onvoldoende voor die conclusie. De rechtbank begrijpt de wens van [appellante] om in Maarssen te wonen, maar dit betekent niet dat weigering van de urgentieverklaring tot een bijzondere hardheid leidt. Niet is gebleken dat het voor [appellante] onmogelijk is om een woning te zoeken buiten Maarssen, waar de woningdruk minder hoog is. Dat zij stelt dat haar kinderen niet (goed) zullen worden opgevangen als zij buiten Maarssen wonen en [appellante] in het ziekenhuis moet worden opgenomen, volgt de rechtbank niet. Zoals het college heeft gesteld, is de vader van de kinderen nog in beeld. Als [appellante] moet worden opgenomen, is het niet uitgesloten dat de vader zich over de kinderen kan ontfermen. Verder heeft [appellante] de mogelijkheid om in andere gemeenten hulpvoorzieningen aan te vragen. Gelet op het voorgaande zijn de door [appellante] genoemde omstandigheden onvoldoende om te concluderen dat het college toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule en de urgentieverklaring had moeten verlenen, aldus de rechtbank. Het hoger beroep
3. [appellante] voert aan dat haar situatie levensbedreigend of daarmee vergelijkbaar is, zodat het college de hardheidsclausule had moeten toepassen. Zij wijst er op dat zij verscheidene ernstige ziektes heeft en dat zij een acute aanval kan krijgen en dan met spoed naar het ziekenhuis moet worden gebracht. Bovendien wordt zij met enige regelmaat een periode in het ziekenhuis opgenomen. Dan moet [appellante] voor de verzorging van haar kinderen een beroep doen op haar netwerk in Maarssen. Gelet hierop heeft de rechtbank voorts ten onrechte overwogen dat [appellante] niet is aangewezen op een woning in Maarssen. Dat [appellante] in een andere omgeving kan wonen omdat zij daar gebruik kan maken van hulpvoorzieningen, gaat er voorts aan voorbij dat bij een acute opname van [appellante] ook acuut zorg moet worden verleend aan haar kinderen. Haar netwerk staat dan direct klaar in tegenstelling tot professionele hulp. Bovendien zijn de kinderen gebaat bij een plek waar zij op dat moment veilig zijn en zich geborgen voelen, aldus [appellante].
Het oordeel van de Afdeling
4. Ter zitting bij de Afdeling heeft [appellante] tevens aangevoerd dat aan haar een urgentieverklaring op medische gronden had moeten worden verleend. In haar beroepschrift heeft [appellante] echter erkend dat zij gelet op de geldende voorwaarden niet in aanmerking komt voor een urgentieverklaring op medische gronden. [appellante] heeft in beroep slechts aangevoerd dat het college de hardheidsclausule diende toe te passen. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en er geen reden is waarom het betoog dat aan [appellante] een urgentieverklaring op medische gronden had moeten worden verleend, niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd, en [appellante] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen had behoren te doen, dient dit betoog buiten beschouwing te blijven.
4.1. Artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Huisvestingsverordening Stichtse Vecht 2015 luidt: "Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening."
4.2. Het college beschikt bij het al dan niet toepassen van de hardheidsclausule over beleidsruimte. Het college hanteert het beleid dat de hardheidsclausule gelet op het beperkte woningaanbod in de regio slechts wordt toegepast in zeer incidentele noodgevallen, waaronder wordt verstaan een levensbedreigende of daarmee vergelijkbare situatie. Zoals de rechtbank terecht onder verwijzing naar de uitspraak van 18 februari 2015 heeft overwogen, heeft de Afdeling in die uitspraak dit beleid niet onredelijk geacht. [appellante] heeft niet aangevoerd dat de Afdeling dit beleid thans wel onredelijk dient te achten.
4.3. Het college beschikt bij de beoordeling of een levensbedreigende of daarmee vergelijkbare situatie bestaat, over beoordelingsruimte. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de situatie van [appellante] niet levensbedreigend of daarmee vergelijkbaar is. In dit verband wordt overwogen dat [appellante] met haar twee minderjarige kinderen weliswaar een zwervend bestaan leidt in die zin dat ze telkens voor een korte periode bij familie en vrienden logeert, maar het college heeft gesteld dat [appellante] gelet op haar opgebouwde wachttijd op korte termijn in aanmerking komt voor een woning in de marktregio, bijvoorbeeld in de gemeente Zeist. [appellante] heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Hierbij wordt betrokken dat ter zitting is gebleken dat [appellante] in aanmerking kwam voor een specifieke woning in Vleuten, maar dat [appellante] deze woning heeft afgewezen omdat deze te klein zou zijn. [appellante] heeft het derhalve in haar macht om het zwervende bestaan te beëindigen. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij is aangewezen op een woning in Maarssen of Maarssenbroek. Hierbij wordt betrokken dat in geval van een (acute) ziekenhuisopname van [appellante] haar kinderen moeten worden opgevangen door haar netwerk in Maarssen en Maarssenbroek, maar niet aannemelijk is dat dit niet mogelijk is indien [appellante] en haar kinderen buiten deze kernen maar binnen de marktregio wonen. Dit geldt eveneens voor de verzorging van [appellante] in periodes waarin zij niet voor zichzelf kan zorgen. Het college heeft er in dit verband tevens op gewezen dat [appellante] een beroep kan doen op professionele hulpverlening.
4.4. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat geen aanleiding bestaat voor de conclusie dat het college toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule en de urgentieverklaring had moeten verlenen.
4.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.P. van Kooten-Vroegindeweij, griffier.
w.g. Verheij w.g. Van Kooten-Vroegindeweij
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2018
559.