201800273/1/R2.
Datum uitspraak: 31 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Sint-Oedenrode, gemeente Meierijstad,
appellant,
en
de raad van de gemeente Meierijstad,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 november 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Sint-Oedenrode Noord, locatie [locatie A]" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad van de gemeente Meierijstad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en [persoon A] en [persoon B] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 september 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.J. Haakmeester, advocaat te Heesch, en de raad, vertegenwoordigd door J.C.A.M. den Otter en A. Munster, zijn verschenen. Voorts zijn [persoon A] en [persoon B], bijgestaan door [gemachtigde], ter zitting gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het plan voorziet in de twee nieuwe vrijstaande woningen op gronden aan de [locatie A] en [locatie B], te Sint-Oedenrode. Het noordelijke deel van de gronden, met huisnummer [locatie A], is in eigendom van [persoon A] en ligt direct aan de Ollandseweg. Op dit noordelijke deel staat op het moment een bijgebouw bij een, net buiten het plangebied gelegen, woning. Het zuidelijke deel van de gronden, met huisnummer [locatie B], is in eigendom van [persoon B]. Het plan voorziet hier in zogenoemde tweedelijnsbebouwing ter vervanging van een bestaande schuur.
2. [appellant] woont direct ten westen van het plangebied, aan de [locatie C], te Sint-Oedenrode. Hij kan zich niet verenigen met het plan omdat er tweedelijnsbebouwing planologisch mogelijk wordt gemaakt op het zuidelijke deel van de gronden. Hij vreest dat het eenmalig toestaan van tweedelijnsbebouwing ertoe zal leiden dat het bebouwingslint aan de Ollandseweg onbeperkt zal worden verdikt. Voorts vreest hij voor een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat.
Toetsingskader
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Omvang van het geschil
4. [appellant] heeft beoogd de omvang van het geschil uit te breiden door na afloop van de beroepstermijn ook nog het besluitonderdeel dat ziet op het noordelijke deel van de gronden en specifiek het daar gelegen bijgebouw en hetgeen daarover is neergelegd in artikel 10, lid 10.3, van de planregels aan te vechten. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, alsmede de rechtszekerheid van de andere belanghebbenden, kan in het licht van de goede procesorde in een procedure tegen besluiten waarbij veel uiteenlopende belangen zijn betrokken, zoals een bestemmingsplan of andere besluiten op het gebied van het omgevingsrecht, niet worden aanvaard dat de omvang van het geschil na afloop van die termijn wordt uitgebreid door het aanvechten van een nieuw besluitonderdeel. De Afdeling verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1722, overweging 5.1. Hetgeen alsnog met betrekking tot voornoemd besluitonderdeel naar voren is gebracht, moet daarom in deze procedure buiten beschouwing worden gelaten. Tweedelijnsbebouwing
5. [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte zonder een onderliggende, op de gehele gemeente betrekking hebbende, visie heeft besloten om mee te werken aan zogenoemde tweedelijnsbebouwing achter de bestaande lintbebouwing. In het verleden was het gemeentebestuur altijd gekant tegen dergelijke tweedelijnsbebouwing. Dat in dit geval toch medewerking is verleend aan de totstandkoming van dergelijke bebouwing acht [appellant] blijk geven van willekeurig bestuur.
Voorts betoogt [appellant] dat de onderbouwing voor de tweedelijnsbebouwing ondeugdelijk is. Hij stelt daartoe dat de feitelijke situatie onjuist is weergegeven en ten onrechte niet het gehele bebouwingslint, maar alleen het plangebied is bekeken.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat na een zorgvuldige en volledige belangenafweging is besloten om tweedelijnsbebouwing in principe toe te staan op de locatie aan de Ollandseweg.
5.2. De Afdeling stelt voorop dat de "Stedenbouwkundige visie [locatie A] Sint-Oedenrode" uit 2010 van ir. J. Margry deel uit maakt van de plantoelichting. In deze visie is ruimtelijk onderbouwd dat in het plangebied niet alleen eerstelijnsbebouwing direct aan de Ollandseweg, maar ook tweedelijnsbebouwing op het zuidelijke deel van de gronden, passend is. De raad heeft deze visie tot de zijne gemaakt, en daarmee tot een visie met betrekking tot de gronden in het plangebied. De Afdeling stelt derhalve vast dat, anders dan [appellant] stelt, een visie aan het plan ten grondslag ligt. Een algemene visie waarin voor de gehele gemeente de aanvaardbaarheid van tweedelijnsbebouwing wordt bezien zoals
[appellant] wenst, is niet vereist.
[appellant] heeft zijn stelling dat de raad handelt alsof hij het beleid voert dat tweedelijnsbebouwing niet is toegestaan en dat hier bij dit plan van zou worden afgeweken en willekeurig bebouwing wordt toegestaan, niet nader onderbouwd. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat tweedelijnsbebouwing niet op voorhand door de raad is uitgesloten. Er wordt per geval bekeken of tweedelijnsbebouwing kan worden toegestaan in het kader van kwaliteitsverbetering. Op meerdere locaties binnen en buiten de bebouwde kom van Sint-Oedenrode is reeds tweedelijnsbebouwing toegestaan bij de sanering van een bedrijfsbestemming, aldus de raad. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding hieraan te twijfelen.
Voorts volgt de Afdeling [appellant] niet in zijn stelling dat de motivering van de raad dat tweedelijnsbebouwing ter plaatse aanvaardbaar is, ondeugdelijk is. Daartoe is van belang dat [appellant] niet heeft onderbouwd in welk opzicht de raad van een onjuiste feitelijke situatie is uitgegaan. Voorts stelt de Afdeling vast dat in de plantoelichting en de stedenbouwkundige visie het gehele bebouwingslint aan de Ollandseweg, de bebouwingsstructuur van de kernrand en de directe omgeving van het plangebied zijn bekeken. Derhalve is, anders dan [appellant] stelt, niet volstaan met een beoordeling van het plangebied op zichzelf.
Het betoog faalt.
Bodemonderzoek
6. [appellant] betoogt dat er ter plaatse van de tweedelijnsbebouwing onvoldoende bodemonderzoek heeft plaatsgevonden.
6.1. De raad stelt dat artikel 8:69a van de Awb aan de bespreking van dit betoog in de weg staat.
6.2. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de
Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 15 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:75, volgt dat de toepassing van het relativiteitsvereiste als vervat in artikel 8:69a van de Awb met zich brengt dat ten aanzien van beroepsgronden die zijn aangevoerd in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt bezien of de in zoverre ingeroepen norm strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. In dit geval gaat het over de normen neergelegd in de Wet bodembescherming. De normen uit de Wet bodembescherming strekken tot bescherming van de kwaliteit van de bodem. Het belang van [appellant] ligt echter in het gevrijwaard blijven van nadelige gevolgen van de realisering van een woning volgens het plan voor zijn woon- en leefklimaat. De bepalingen van de Wet bodembescherming strekken daarom kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [appellant]. Derhalve kan het betoog van [appellant] met betrekking tot het bodemonderzoek, ingevolge artikel 8:69a van de Awb niet leiden tot vernietiging van het plan. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding tot een inhoudelijke bespreking daarvan. Overige beroepsgronden
7. [appellant] heeft zijn stelling dat, in strijd met het gelijkheidsbeginsel, aan de initiatiefnemer van het zuidelijke deel van de gronden een lagere financiële bijdrage is gevraagd om te mogen bouwen dan aan anderen die nieuwbouw willen oprichten, in het beroepschrift niet nader geduid dan wel onderbouwd. Ook ter zitting heeft [appellant] desgevraagd niet kunnen toelichten op welke bijdrage hij doelt, op welk kader en welke procedure dit ziet en heeft hij geen andere gevallen genoemd.
Reeds hierom faalt dit betoog.
8. Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat de raad ten onrechte heeft gesteld dat hij geen onaanvaardbare overlast zal ondervinden door het plan, faalt het betoog. Daartoe is van belang dat [appellant] ter zitting heeft toegelicht dat hij, anders dan gesteld in het beroepschrift, geen overlast vreest ten gevolge van de ontsluiting van de Ollandseweg naar het perceel aan de zuidzijde, maar van het bedrijfsmatige gebruik van de schuur. Dit plan voorziet echter niet in dit bedrijfsmatig gebruik, maar juist in het beëindigen daarvan door het toekennen van de bestemming "Wonen" aan de gronden waarop de schuur staat. Hierdoor kan deze schuur verbouwd worden tot een woning.
Conclusie en proceskosten
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Vogel-Carprieaux
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2018
458-881.