201800757/1/R2.
Datum uitspraak: 31 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Utrecht,
2. [appellant sub 2], wonend te Utrecht,
3. [appellante sub 3], gevestigd te Utrecht,
4. [appellant sub 4], wonend te Utrecht,
5. [appellant sub 5], wonend te Utrecht,
en
de raad van de gemeente Utrecht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Chw Algemene regels over bouwen en gebruik" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellante sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] beroep ingesteld door middel van gelijkluidende beroepschriften. Zij worden hierna tezamen en in enkelvoud aangeduid als [appellant].
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2018, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. W. van Gelder en mr. F. Koer, is verschenen.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
2. Het plan is met toepassing van artikel 7g, eerste en vierde lid, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (hierna: Besluit uitvoering Chw) vastgesteld. Het plan bevat standaardregels ter vervanging van de algemene regels over bouwen en gebruik en omvat alle gebieden van de gemeente Utrecht waar een onherroepelijk bestemmingsplan geldt. [appellant] is eigenaar van gronden in Utrecht. Hij vreest dat het plan leidt tot een aantasting van zijn rechtsbeschermingsmogelijkheden.
3. [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) van toepassing heeft verklaard op het plan. Volgens hem gelden daardoor verkorte termijnen voor onder meer het indienen van een zienswijze en beroepsgronden, waardoor de rechtsgang in gevaar komt. [appellant] betoogt verder dat, gelet op de verkorte termijn in de Chw voor het indienen van beroepsgronden, het verweerschrift te laat is ingediend. Bovendien is de vaststelling van het plan met het oog op de invoering van de Omgevingswet volgens [appellant] niet noodzakelijk.
3.1. Het plan bevat volgens het van het bestreden besluit deel uitmakende vaststellingsrapport standaardregels ter vervanging van de algemene planregels over bouwen en gebruik. De aanleiding voor het plan is het reguleren van het verbouwen van een woning tot twee of meer woningen en het in gebruik geven of laten geven van onzelfstandige woonruimte. Daarnaast bevat het plan uniforme regels ter uitvoering van het parkeerbeleid voor de hele gemeente ter vervanging van de bepalingen in de gemeentelijke bouwverordening over parkeren, die uiterlijk op 1 juli 2018 vervallen, aldus het bestreden besluit.
3.2. Voor zover [appellant] betoogt dat de bepalingen uit de Chw over verkorte procedures ten onrechte van toepassing zijn verklaard op het plan, overweegt de Afdeling als volgt. De bepalingen uit hoofdstuk 1, afdeling 2, van de Chw, waar [appellant] op doelt, zijn alleen van toepassing op de in artikel 1.1 van de Chw genoemde besluiten die vereist zijn voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in dat artikel genoemde ruimtelijke en infrastructurele projecten.
Het plan voorziet niet in de verwezenlijking van projecten als genoemd in artikel 1.1 van de Chw, maar bevat alleen enkele algemene regels over bouwen en gebruik, waaronder het overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen, algemene parkeernormen en regels over woningsplitsing. Het betoog dat de raad met de vaststelling van het plan de bepalingen uit de Chw over verkorte procedures van toepassing heeft verklaard op bouwplannen voor het grondgebied van de gemeente Utrecht, wat van dat betoog ook zij, berust dan ook op een onjuiste uitleg van het bestreden besluit.
Daaraan doet niet af dat de raad in de publicatie van het bestreden besluit ten onrechte heeft vermeld dat de belanghebbende in het beroepschrift moet aangeven welke beroepsgronden hij aanvoert tegen het besluit en dat na afloop van de beroepstermijn van zes weken geen nieuwe beroepsgronden kunnen worden aangevoerd. Dit maakt immers niet dat daardoor hoofdstuk 1 van de Chw alsnog van toepassing is. Gelet hierop zijn de na de beroepstermijn ingediende nadere stukken van [appellant], ook voor zover die nieuwe beroepsgronden bevatten, door de Afdeling in de beoordeling betrokken.
Aan het voorgaande doet evenmin af dat volgens de bekendmaking van het bestreden besluit de Chw daarop van toepassing is en de Chw ook voorkomt in de titel van het plan. Dat komt, zo volgt uit de toelichting van de raad, omdat met het plan uitvoering is gegeven aan artikel 7g van het Besluit uitvoering Chw. In deze bepaling staat alleen dat de voor het grondgebied van de gemeente Utrecht vastgestelde bestemmingsplannen als één bestemmingsplan gelden.
Voor het indienen van een verweerschrift heeft de Afdeling een termijn gesteld waaraan de raad heeft voldaan. Gelet op het voorgaande mist het betoog ter zake, wat daar ook van zij, feitelijke grondslag.
3.3. Voor zover [appellant] betoogt dat de vaststelling van het plan met het oog op de invoering van de Omgevingswet niet noodzakelijk is, overweegt de Afdeling dat de raad op grond van artikel 7g van het Besluit uitvoering Chw bevoegd was om het onderhavige plan vast te stellen en dat de aanleiding onder meer is gelegen in het vervallen van de bepalingen in de bouwverordening over parkeren. De stelling van [appellant] dat er geen noodzaak was om het plan vast te stellen, volgt de Afdeling dan ook niet.
Het betoog faalt.
4. Voorts betoogt [appellant] dat zijn voorlopige zienswijze over het ontwerpplan door de raad ten onrechte als definitieve zienswijze is aangemerkt.
4.1. [appellant] heeft binnen de wettelijke termijn een zienswijze ingediend. In zijn zienswijze stelt hij dat het zou gaan om een voorlopige zienswijze. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat naar aanleiding hiervan aan [appellant] is gevraagd of nog een aanvulling op zijn zienswijze verwacht kon worden. Vervolgens heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [appellant] en gemeenteambtenaren. In dat gesprek heeft [appellant], zo heeft de raad ter zitting onweersproken gesteld, aangegeven dat zijn voorlopige zienswijze kon worden aangemerkt als definitieve zienswijze. Gelet op het voorgaande valt niet in te zien waarom de raad de zienswijze niet als definitieve zienswijze mocht beschouwen.
Het betoog faalt.
5. [appellant] stelt verder dat de raad hem ten onrechte niet heeft gehoord, terwijl dit volgens hem een vereiste is in de procedure.
5.1. De Afdeling overweegt dat de raad op grond van de Wet ruimtelijke ordening niet verplicht is om indieners van zienswijzen te horen. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd hoefde de raad ook geen aanleiding te zien hem uit het oogpunt van zorgvuldigheid over de zienswijze te horen.
Het betoog faalt.
6. [appellant] stelt dat de terinzagelegging van het ontwerpplan onvolledig is geweest.
6.1. [appellant] heeft zijn stelling dat de terinzagelegging van het ontwerpplan onvolledig is geweest niet onderbouwd. Ter zitting heeft de raad onweersproken gesteld dat het ontwerp, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage hebben gelegen.
Het betoog faalt.
7. De beroepen zijn ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.
w.g. Hoekstra
lid van de enkelvoudige kamer De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2018
429-880. BIJLAGE
Crisis- en herstelwet
Hoofdstuk 1. Bijzondere bepalingen voor projecten
Afdeling 1. Toepassingsbereik van dit hoofdstuk
Artikel 1.1
1. Afdeling 2 is van toepassing op:
a. alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten dan wel voor de in bijlage II bij deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten;
[…].
Afdeling 2. Procedures
[…]
Artikel 1.6
Na afloop van de termijn voor het instellen van beroep kunnen geen beroepsgronden meer worden aangevoerd.
[…]
Hoofdstuk 2. Bijzondere voorzieningen
[…]
Afdeling 2. Innovatie
Artikel 2.4
Bij algemene maatregel van bestuur op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu, in overeenstemming met Onze Minister of Onze Ministers wie het mede aangaat, kan, met inachtneming van bindende besluiten van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Europese Commissie, bij wege van experiment worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens:
[…]
k. de Wet ruimtelijke ordening
[…].
Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet
Artikel 7g
1. De voor het grondgebied van een gemeente vastgestelde bestemmingsplannen gelden als één bestemmingsplan.
[…]
4. Dit artikel is van toepassing op de gemeenten:
a. […]
p. Utrecht;
[…].