ECLI:NL:RVS:2018:3530

Raad van State

Datum uitspraak
31 oktober 2018
Publicatiedatum
31 oktober 2018
Zaaknummer
201800190/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan voor de ontwikkeling van drie woningen aan de Hanenstraat in Velp

Op 31 oktober 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen een appellant, wonend te Velp, en de raad van de gemeente Grave. De zaak betreft het bestemmingsplan '3 woningen Hanenstraat Velp', dat op 7 november 2017 door de raad is vastgesteld. De appellant heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij vreest voor een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat door de voorgenomen bouw van drie vrijstaande woningen in zijn nabijheid. De Afdeling heeft de zaak op 13 september 2018 ter zitting behandeld, waarbij de appellant werd vertegenwoordigd door mr. E.F.J.A.M. de Wit en de raad door mr. P.P.A. Bodden.

De Afdeling heeft overwogen dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsruimte heeft en dat de betrokken belangen zorgvuldig moeten worden afgewogen. De appellant betoogde dat de nieuwe woningen niet passen binnen het bestaande landschappelijk en cultuurhistorisch beleid en dat het beeldkwaliteitsplan niet correct is toegepast. De raad heeft echter gesteld dat de ontwikkeling passend is in de stedelijke omgeving en dat de voorgestelde woningen aansluiten bij de bestaande bebouwing.

De Afdeling concludeert dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de ontwikkeling van de woningen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van de appellant is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 31 oktober 2018.

Uitspraak

201800190/1/R2.
Datum uitspraak: 31 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Velp, gemeente Grave,
en
de raad van de gemeente Grave,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 november 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "3 woningen Hanenstraat Velp" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad van de gemeente Grave heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 september 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. E.F.J.A.M. de Wit, rechtsbijstandsverlener te Leusden, en de raad, vertegenwoordigd door mr. P.P.A. Bodden, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen. Voorts is [initiatiefnemer] ter zitting gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het plangebied ligt aan de zuidwestzijde van de kern Oud-Velp. Het plan voorziet hier in de ontwikkeling van drie vrijstaande woningen aan de westzijde van de Hanenstraat in Velp. De gronden zijn onbebouwd en worden momenteel als paardenweide gebruikt. Drie vlakken binnen de gronden zijn bestemd als "Wonen", met elk een bouwvlak waarop één vrijstaande woning is voorzien. Deze bestemmingsvlakken zijn gelegen tussen gronden die agrarisch bestemd zijn. Het gehele plangebied is daarnaast bestemd met de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie" en "Waarde - Beschermd dorpsgezicht". Het plangebied wordt omsloten door woonbebouwing.
[appellant] woont ten oosten van het plangebied, aan de [locatie] in Velp. Hij kan zich niet verenigen met het plan en vreest voor een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat.
Toetsingskader
2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Inhoudelijk
3.    [appellant] betoogt dat de voorziene woningen ter plaatse landschappelijk en cultuurhistorisch gezien, niet passend zijn. Daardoor wordt, volgens hem, zijn woongenot aangetast. [appellant] stelt daartoe dat sprake is van een nieuw bebouwingslint dat niet past binnen bestaand landschappelijk beleid. Ook is de plaats waar de woningen zijn voorzien in strijd met de cultuurhistorische waarden van het beschermd dorpsgezicht. Volgens [appellant] heeft de raad het beeldkwaliteitsplan niet mogen gebruiken voor de motivering, omdat de situatie die daarin is bezien niet meer met de huidige situatie overeenkomt. Hierdoor is het standpunt van de raad dat de voorziene woningen passend zijn, onvoldoende gemotiveerd. Voorts betoogt [appellant] dat de archeologische waarden onvoldoende worden gewaarborgd.
3.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het plan passend is in de omgeving en de daar aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Ter zitting heeft de raad erop gewezen dat ook in het door [appellant] overgelegde rapport is geconcludeerd dat nieuwbouw ter plaatse inpasbaar is.
3.2.    De Afdeling is uit het beroepschrift van [appellant] en zijn toelichting ter zitting gebleken dat [appellant] ervan uitgaat dat het beeldkwaliteitsplan en de daarin beschreven feitelijke situatie in de omgeving vast liggen en door de raad als zodanig strikt gehandhaafd en toegepast moeten worden. Dit is een onjuiste aanname. Het beeldkwaliteitsplan is, zoals ook door de raad is bevestigd, een inventarisatie van de landschappelijke, stedenbouwkundige en cultuurhistorische situatie in het plangebied en omgeving in 2008. Het geeft een indicatie van toekomstige ontwikkelingen en beschrijft beeldkwaliteitseisen waarmee bij een toekomstige ontwikkeling rekening gehouden kan worden. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad dit beeldkwaliteitsplan in die zin, niet mede heeft kunnen betrekken bij zijn beoordeling of de voorgenomen ontwikkeling ter plaatse passend is.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de toegestane ontwikkeling past in de omgeving. Daartoe heeft de raad van belang kunnen achten dat het plangebied gelegen is in een stedelijke omgeving, volledig is omsloten door woonbebouwing en dat de situering en omvang van de woningen aansluit bij de bestaande woningen in de directe omgeving. Ook heeft de raad van belang kunnen achten dat de door de gemeente als cultuurhistorisch beschermde waarden aangemerkte kenmerken de in het plan geboden bouwmogelijkheden mede hebben bepaald en zijn neergelegd in artikel 7, lid 7.1.2, van de planregels betreffende de dubbelbestemming "Waarde - Beschermd dorpsgezicht". [appellant] heeft geen concrete feiten of argumenten gesteld op grond waarvan moet worden gezegd dat bedoelde waarden onvoldoende door deze planregels worden beschermd.
Het betoog faalt.
3.3.    Wat betreft het betoog over het waarborgen van archeologische waarden stelt de Afdeling vast dat aan de gronden binnen het plangebied de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" is toegekend. Artikel 6, lid 6.1, van de planregels bepaalt dat de met "Waarde - Archeologie" aangewezen gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd zijn voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant. De hiervoor genoemde planregel strekt tot de bescherming van archeologische belangen ter plaatse van de bestemming "Waarde - Archeologie". Deze regel strekt niet tot de bescherming van het belang van [appellant], dat is gelegen in het gevrijwaard blijven van een aantasting van zijn woon- en leefklimaat door het oprichten van bebouwing ter plaatse. Derhalve kan het betoog van [appellant] met betrekking tot het waarborgen van archeologische waarden, ingevolge artikel 8:69a van de Awb niet leiden tot vernietiging van het plan. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding tot een inhoudelijke bespreking daarvan.
Inlassen zienswijze
4.    [appellant] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Conclusie en proceskostenveroordeling
5.    Het beroep is ongegrond.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, griffier.
w.g. Van Diepenbeek    w.g. Vogel-Carprieaux
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2018
458-881.