201706316/1/R6.
Datum uitspraak: 31 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Dalfsen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Chw bestemmingsplan 3e Verzamelplan Buitengebied gemeente Dalfsen" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 november 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. L.J. van Pelt, en de raad, vertegenwoordigd door L.B. van Dam, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het plan betreft een herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied gemeente Dalfsen", zoals vastgesteld op 24 juni 2013 en voor zover sindsdien herzien. In het plan zijn verschillende aanpassingen gedaan. In deze zaak is uitsluitend aan de orde de aanpassing met betrekking tot het perceel [locatie] te Dalfsen. In het bestemmingsplan "Buitengebied gemeente Dalfsen" is abusievelijk de schapenschuur die op het perceel staat, niet als zodanig aangeduid. In het voorliggende plan is daarom de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - schuilstal" toegekend aan de schapenschuur. [appellant] is eigenaar van het betreffende perceel. Hij houdt op dit perceel schapen. Hij richt zich tegen de wijze waarop zijn schapenschuur als zodanig is bestemd. Volgens hem maakt het plan het ten onrechte niet mogelijk dat hij zijn schapenschuur kan vergroten.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Perceel [locatie]
3. [appellant] voert aan dat de bestaande en in 1977 vergunde schapenschuur op zijn perceel te weinig ruimte biedt om naast dertig schapen met lammeren ook werktuigen te stallen en voer, hooi en stro op te slaan. Volgens hem moet per schaap met lammeren uitgegaan worden van 2,5 m2, zodat voor het aantal te houden schapen 75 m2 nodig is. De bestaande schapenschuur is volgens hem 72 m2. Hij betoogt dat het voor zijn agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk is om de bestaande schapenschuur met 30 m2 uit te breiden. De raad heeft volgens [appellant] ten onrechte de door hem gewenste vergroting van de schapenschuur niet in het plan mogelijk gemaakt door een adequaat bouwvlak op te nemen in het plan dan wel de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch-schuilstal" te vergroten. Hij voert daartoe aan dat er geen beletselen zijn om de beperkte vergroting toe te staan. Zo past de vergroting binnen de agrarische bestemming van het perceel en is er geen sprake van een gebied waarin zodanige landschappelijke en of natuurwaarden voorkomen dat het gelet daarop niet mogelijk zou zijn de gevraagde vergroting toe te staan, aldus [appellant]. Verder stelt [appellant] dat hij geen volwaardig agrarisch ondernemer is en dat er daardoor, anders dan de raad stelt, geen ander passend agrarisch bouwperceel in de omgeving beschikbaar is. Ten onrechte heeft de raad volgens [appellant] meer gewicht toegekend aan het belang om extra verstening in het buitengebied te voorkomen, dan aan zijn belang om de bestaande schapenschuur in beperkte mate te kunnen vergroten.
Voorts wijst [appellant] erop dat voorafgaande aan de commissievergadering en de raadsvergadering een groot aantal leden van mening was dat gelet op de beperkte uitbreiding die is aangevraagd hieraan medewerking zou moeten worden verleend. Bij de vaststelling van het plan is hieraan geen vervolg gegeven. In dit kader verwijst [appellant] ook naar de mededelingen die door ambtenaren van de gemeente zijn gedaan over wat is toegestaan op het perceel, zoals weergegeven in een aanvulling op zijn zienswijze van 1 juni 2017.
3.1. De raad stelt dat de schapenschuur op het perceel van [appellant] op dezelfde manier is bestemd als andere bestaande schuilstallen in het buitengebied van de gemeente Dalfsen. Het houden van schapen op het perceel is daarmee mogelijk, aldus de raad. Om onnodige verstening van het buitengebied te voorkomen, stelt de raad geen extra bouwregels of uitbreidingsregels te hebben opgenomen voor schuilstallen, zoals die van [appellant]. Dit volgt ook uit paragraaf 5.4 van de plantoelichting van het bestemmingsplan "Buitengebied gemeente Dalfsen". Volgens de raad is er geen aanleiding om hiervan af te wijken voor het perceel van [appellant]. [appellant] is geen volwaardig agrarisch ondernemer en de bestaande schapenschuur biedt volgens de raad voldoende mogelijkheden om hobbymatig schapen te houden. Toen [appellant] in 2015 het perceel aankocht, waren er volgens de raad geen noemenswaardige uitbreidingsmogelijkheden voor de schuur die toen onder het overgangsrecht viel. In het geval dat [appellant] een volwaardig agrarisch bedrijf wenst te starten zijn er diverse locaties in het buitengebied van de gemeente Dalfsen die daarvoor beschikbaar zijn, aldus de raad. Verder stelt de raad dat het toekennen van een nieuw agrarisch bouwblok op grond van de gemeentelijke Structuurvisie Buitengebied alleen mogelijk is in geval van verplaatsing van een reëel en volwaardig agrarisch bedrijf waarvoor is aangetoond dat er geen geschikte agrarische bouwpercelen beschikbaar zijn. Dat heeft [appellant] niet aangetoond, aldus de raad. Voorts stelt de raad aan [appellant] een last onder dwangsom te hebben opgelegd om de gerealiseerde aanbouw aan de schapenschuur te verwijderen. De rechtbank heeft het hiertegen ingestelde beroep van [appellant] ongegrond verklaard, zodat volgens de raad ook daarin geen grond is gelegen om de aanbouw positief te bestemmen.
3.2. In het bestemmingsplan "Buitengebied gemeente Dalfsen" is aan het perceel [locatie] de bestemming "Agrarisch" toegekend. De op dit perceel staande schapenschuur was niet aangeduid en daardoor in dat plan niet als zodanig bestemd. Voor de bouw van een schapenschuur met een omvang van 75 m2 op het betreffende perceel was echter wel op 14 februari 1978 een bouwvergunning verleend.
Blijkens de verbeelding van het voorliggende plan is aan het betreffende perceel de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch-schuilstal" met een omvang van 75 m2 toegekend. Ter zitting heeft de raad gesteld met het toekennen van deze functieaanduiding de vergunde schuur en het huidige gebruik daarvan voor het houden van schapen, het stallen van werktuigen en het opslaan van voer, hooi en stro als zodanig te hebben bestemd. Dit is tussen partijen ook niet in geschil.
3.3. Tussen partijen is in geschil of de raad een grotere schapenschuur dan 75 m2 had moeten mogelijk maken in het plan door daartoe een adequaat bouwvlak toe te kennen aan het betreffende perceel dan wel de omvang van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch-schuilstal" te vergroten.
3.4. [appellant] heeft op 7 april 2017 een milieumelding gedaan voor het houden van maximaal dertig schapen op zijn perceel aan de [locatie]. De raad ziet gelet op de omvang van de agrarische activiteiten geen reden een bouwvlak toe te kennen aan het perceel. Daarbij heeft de raad erop gewezen dat uit paragraaf 4.5.3 van de gemeentelijke Structuurvisie Buitengebied volgt dat het toekennen van een nieuw bouwblok aan de orde kan komen bij hervestiging. Hervestiging is volgens de Structuurvisie Buitengebied alleen toegestaan als verplaatsing van elders een knelpunt (ruimtelijk, maatschappelijk of ecologisch) oplost. Daarbij geldt tevens de voorwaarde dat eerst dient te worden onderzocht of er gebruik kan worden gemaakt van een vrijgekomen bouwblok voordat een nieuw bouwblok aan de orde kan komen, aldus de Structuurvisie Buitengebied. Daarvan is hier geen sprake. Het aangevoerde geeft de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van het toekennen van een bouwvlak aan het perceel [locatie].
Het betoog faalt in zoverre.
3.5. In paragraaf 5.4 van de plantoelichting van het bestemmingsplan "Buitengebied gemeente Dalfsen" staat dat de gemeente onnodige verstening van het buitengebied wil voorkomen. Dit vertaalt zich in een terughoudend beleid als het gaat om het bouwen buiten het bouwperceel en het realiseren van tweede bedrijfswoningen. De bestaande veldschuren worden gerespecteerd, aldus de plantoelichting. De Afdeling acht dit uitgangspunt niet onredelijk. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat er meerdere veldschuren in het gebied staan waarvoor dezelfde regeling geldt als voor de schuur van [appellant]. De raad stelt te vrezen voor precedentwerking wanneer uitbreiding van de schapenschuur in dit geval wordt toegestaan.
Gelet op het beleid alsmede het belang van het voorkomen van precedentwerking heeft de raad in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen aan het belang om ongewenste verstening van het buitengebied te voorkomen dan aan het belang van [appellant] om zijn schapenschuur te kunnen uitbreiden. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat toen [appellant] in 2015 het perceel kocht er geen uitbreidingsmogelijkheden voor de schuur waren en voor de gerealiseerde aanbouw geen vergunning was verleend. Voor zover [appellant] in dat kader heeft gewezen op de verschillende gesprekken die hij met gemeenteambtenaren heeft gehad over wat is toegestaan op het perceel en een beroep wil doen op het vertrouwensbeginsel overweegt de Afdeling als volgt. Uit de door [appellant] overgelegde toelichting op de gesprekken die hij met gemeenteambtenaren heeft gevoerd van 1 juni 2017 volgt niet dat toezeggingen zijn gedaan over het toestaan van het vergroten van zijn schapenschuur. [appellant] heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan hierin zou voorzien. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid kunnen afzien de omvang van de aan het perceel toegekende aanduiding "specifieke vorm van agrarisch-schuilstal" te vergroten.
Het betoog faalt.
Conclusie en proceskosten
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Alderlieste, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Alderlieste
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2018
590.