201807859/2/A1.
Datum uitspraak: 31 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker a] en [verzoeker b], wonend te Hilvarenbeek,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 augustus 2018 in zaken nrs. 17/6662 en 17/7733 in het geding tussen:
[verzoeker a] en [verzoeker b]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek.
Procesverloop
Bij besluit van 9 mei 2017 heeft het college [verzoeker a] en [verzoeker b] gelast om het gebruik van het perceel [locatie] te Hilvarenbeek (hierna: het perceel) en de zich daarop bevindend bouwwerken ten behoeve van bewoning te staken en gestaakt te houden en om de illegale bouwwerken te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 7 november 2017 heeft het college het door [verzoeker a] en [verzoeker b] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 9 maart 2017 heeft het college geweigerd omgevingsvergunning te verlenen voor het wijzigen van het gebruik van het perceel naar bewoning en het realiseren van een bijenhouderij.
Bij besluit van 22 augustus 2017 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 augustus 2018 heeft de rechtbank het door [verzoeker a] en [verzoeker b] tegen het besluit van 22 augustus 2017 ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven. De rechtbank heeft het beroep van [verzoeker a] en [verzoeker b] tegen het besluit van 7 november 2017 ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoeker a] en [verzoeker b] hoger beroep ingesteld.
[verzoeker a] en [verzoeker b] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker a] en [verzoeker b] hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 oktober 2018, waar [verzoeker a] en [verzoeker b], bijgestaan door mr. F.K. van den Akker, advocaat te Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door A.J.S. van Spreuwel en mr. S.A.M. van Berkel, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het college heeft bij besluit van 2 oktober 2018 besloten dat de begunstigstermijn wordt opgeschort totdat een uitspraak is gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening. Dit betekent dat [verzoeker a] en [verzoeker b] uiterlijk tot aan de openbaarmaking van deze uitspraak de gelegenheid hebben om de bewoning van het perceel te staken om verbeuring van een dwangsom te voorkomen.
3. [verzoeker a] en [verzoeker b] stellen dat zij vanaf 1 februari 2019 aan de last voor zover het de bewoning betreft kunnen voldoen omdat zij dan beschikken over een andere woning. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet bereid is om de begunstigingstermijn te verlengen tot 1 februari 2019. Het college wijst daarbij op het algemeen belang en op de omstandigheid dat [verzoeker a] en [verzoeker b] al sinds 2016 weten dat zij niet op het perceel mogen wonen. Hoewel het college terecht wijst op de lange termijn die verzoekers reeds hebben gehad om de bewoning te staken, ziet de voorzieningenrechter toch aanleiding om in dit geval de gevraagde voorziening voor zover het de bewoning betreft te treffen. Gelet op de gestelde belangen en de korte termijn waarop alsnog aan de last zou kunnen worden voldaan, heeft het college naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende duidelijk gemaakt waarom niet tot 1 februari 2019 kan worden gewacht met uitvoering van de last voor zover het het wonen betreft. De voorzieningenrechter zal daarom de besluiten van 9 mei 2017 en 7 november 2017 schorsen tot 1 februari 2019 voor zover de besluiten betrekking hebben op bewoning van het perceel.
4. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek van 7 november 2017, kenmerk 17uit00752, en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek van 9 mei 2017, kenmerk 16uit01608, tot 1 februari 2019, voor zover de besluiten betrekking hebben op bewoning van het perceel;
II. wijst het verzoek voor het overige af;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek tot vergoeding van bij [verzoeker a] en [verzoeker b] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.040,17 (zegge: duizendveertig euro en zeventien cent), waarvan € 1.002,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek aan [verzoeker a] en [verzoeker b] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 253,00 (zegge: tweehonderddrieënvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. de Koning, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. De Koning
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2018
712.