ECLI:NL:RVS:2018:3574

Raad van State

Datum uitspraak
1 november 2018
Publicatiedatum
1 november 2018
Zaaknummer
201807721/1/A3 en 201807721/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen onbevoegdverklaring rechtbank in bestuursrechtelijke zaak met verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 1 november 2018 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 september 2018. De rechtbank had zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het door [appellant] ingestelde beroep, dat betrekking had op de publicatie van zijn naam en beelden door het Openbaar Ministerie (OM) in de media.

De rechtbank oordeelde dat het verzoek van [appellant] niet bij de bestuursrechter kon worden ingediend, omdat het niet gericht was tegen een besluit. [appellant] was het hier niet mee eens en stelde dat de bestuursrechter wel bevoegd was, aangezien het OM een bestuursorgaan is. Hij voerde aan dat hij zijn probleem niet minnelijk kon oplossen via klachten, omdat het OM daar niet op inging.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en het hoger beroep ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen grond was voor nader onderzoek, omdat de rechtbank terecht had geoordeeld dat zij niet bevoegd was. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om getuigen te horen ook terecht was afgewezen, omdat de rechtbank niet bevoegd was om de zaak te behandelen.

De uitspraak benadrukt de grenzen van de bevoegdheid van de bestuursrechter en de voorwaarden waaronder een verzoek om voorlopige voorziening kan worden gedaan. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 1 november 2018.

Uitspraak

201807721/1/A3 en 201807721/2/A3.
Datum uitspraak: 1 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [plaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 3 september 2018 in zaken nrs. 18/3948 en 18/3787 in het geding tussen:
[appellant]
en
het Openbaar ministerie (hierna: het OM).
Procesverloop
Bij uitspraak van 3 september 2018 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van het door [appellant] ingestelde beroep kennis te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 oktober 2018, waar [appellant] en het OM, vertegenwoordigd door mr. drs. J. Menken, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    De in deze uitspraak aangehaalde wetsartikelen zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
3.    [appellant] stelt dat het OM via de media zijn naam, foto’s en video’s waarop hij te zien is op televisie en in andere media toont. Hij wil dat het OM daarmee stopt. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] dat verzoek niet bij de bestuursrechter kan doen en dat het beroep van [appellant] niet tegen een besluit is gericht. Daarom heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard.
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard om kennis te nemen van zijn verzoek en beroep. Hij stelt dat de bestuursrechter bevoegd is omdat het OM een bestuursorgaan is en het daarom niet uitmaakt dat zijn beroep zich niet richt tegen een besluit. Hij heeft zijn beroep ingesteld omdat het niet mogelijk was om via klachten zijn probleem minnelijk met het OM op te lossen, omdat het OM daar niet aan meewerkt. Daarnaast stelt hij dat de rechtbank ten onrechte direct uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak en niet tegemoet is gekomen aan zijn verzoek om op een nadere zitting getuigen te horen. Met deze getuigen wil hij aantonen dat het OM beelden van hem in de media toont.
4.1.    [appellant] heeft vanaf 2014 tot en met 2017 meerdere brieven aan het OM verzonden waarin hij onder andere klaagt over het in de media verspreiden van zijn naam en beelden van hem. Het OM heeft meerdere keren op deze klachten gereageerd. Bij brieven van 8 juli 2014 en 2 september 2014 is meegedeeld dat het OM uit het verzoek niet kan opmaken over welke beelden van [appellant] het gaat en dat [appellant] daarover geen nadere informatie geeft om dat te beoordelen. Het OM heeft gevraagd over welke beelden het gaat. Het OM heeft bij brief van 4 april 2016 laten weten dat de klacht wat betreft het verspreiden van beelden is afgedaan en dat niet meer gereageerd wordt op brieven daarover. Bij brief van 30 juli 2018 is dit nogmaals herhaald en is meegedeeld dat als [appellant] niet tevreden is over de afhandeling van zijn klacht hij de mogelijkheid heeft een klacht bij de Nationale Ombudsman in te dienen.
4.2.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat zij niet bevoegd is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat tegen een besluit over de afhandeling van klachten door het OM op grond van artikel 9:3 van de Awb geen beroep kan worden ingesteld. Het beroep is daarnaast niet gericht tegen een ander besluit, zoals artikel 8:1 van de Awb vereist of tegen een op grond van artikel 8.2 van de Awb met een besluit gelijkgestelde andere handeling  of beslissing. Dat het OM een bestuursorgaan is, betekent niet dat een burger daarom bij de bestuursrechter kan verzoeken om maatregelen te nemen tegen het OM, het OM boetes op te leggen of het OM te verplichten een overeenkomst aan te gaan, zoals [appellant] wenst.
Omdat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat zij niet bevoegd is, kon nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak, en bestond geen grond waarom hij niet onmiddellijk uitspraak kon doen in de hoofdzaak. Omdat de rechtbank niet bevoegd is, heeft zij terecht het verzoek om op een nadere zitting getuigen te horen, afgewezen.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D. Rietberg, griffier.
w.g. Troostwijk    w.g. Rietberg
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 november 2018
725. Bijlage
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:1
Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Artikel 8:2
1 Met een besluit wordt gelijkgesteld:
a. een andere handeling van een bestuursorgaan waarbij de volgende personen, hun nagelaten betrekkingen of hun rechtverkrijgenden belanghebbende zijn:
1°. een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig,
2°. een militair ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Militaire Ambtenarenwet 1931 als zodanig,
3°. een lid van het personeel van een zelfstandig bestuursorgaan waarop ingevolge artikel 15 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen de ambtelijke rechtspositieregels van overeenkomstige toepassing zijn als zodanig,
4°. een dienstplichtige als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Kaderwet dienstplicht als zodanig,
b. een andere publiekrechtelijke handeling van de Sociaal-Economische Raad.
2 Met een besluit wordt gelijkgesteld de schriftelijke beslissing, inhoudende de weigering van de goedkeuring van:
a. een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel of de intrekking of de vaststelling van de inwerkingtreding van een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel,
b. een besluit ter voorbereiding van een privaatrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 8:81
1 Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2 Indien bij de bestuursrechter beroep is ingesteld, kan een verzoek om voorlopige voorziening worden gedaan door een partij in de hoofdzaak.
3 Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan een verzoek om voorlopige voorziening worden gedaan door de indiener van het bezwaarschrift, onderscheidenlijk door de indiener van het beroepschrift of door de belanghebbende die geen recht heeft tot het instellen van administratief beroep.
4  De artikelen 6:4, derde lid, 6:5, 6:6, 6:14, 6:15, 6:17, 6:19 en 6:21 zijn van overeenkomstige toepassing. De indiener van het verzoekschrift die bezwaar heeft gemaakt dan wel beroep heeft ingesteld, legt daarbij een afschrift van het bezwaar- of beroepschrift over.
5 Indien een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan nadat bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld en op dit bezwaar of beroep wordt beslist voordat de zitting heeft plaatsgevonden, wordt de verzoeker in de gelegenheid gesteld beroep bij de bestuursrechter in te stellen. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep bij de bestuursrechter.
Artikel 8:86
1 Indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de bestuursrechter is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
2 Indien de bestuursrechter in eerste en hoogste aanleg uitspraak doet, kan het eerste lid slechts worden toegepast indien partijen daarvoor toestemming hebben gegeven.
3 Partijen worden in de uitnodiging, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, gewezen op de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, en indien de bestuursrechter in eerste en hoogste aanleg uitspraak doet, tevens op de voorwaarde, bedoeld in het tweede lid.
Artikel 9:3
Tegen een besluit inzake de behandeling van een klacht over een gedraging van een bestuursorgaan kan geen beroep worden ingesteld.