ECLI:NL:RVS:2018:3606

Raad van State

Datum uitspraak
7 november 2018
Publicatiedatum
7 november 2018
Zaaknummer
201709484/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en de Afvalstoffenverordening: Overtreding en aansprakelijkheid

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 7 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [appellante], wonend te Den Haag, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het geschil betreft de toepassing van spoedeisende bestuursdwang door het college, die op 5 september 2017 is uitgevoerd wegens het in strijd handelen met de Afvalstoffenverordening 2010. Het college had vastgesteld dat een doos met huishoudelijke afvalstoffen, die naast een inzamelvoorziening was aangetroffen, afkomstig was van [appellante]. De kosten van de bestuursdwang, ter hoogte van € 126,00, werden voor een deel op haar verhaald.

[appellante] heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft zij beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 14 augustus 2018 heeft [appellante], vergezeld door een gemachtigde, haar standpunt toegelicht. Het college werd vertegenwoordigd door mr. F. Naghi-Zadeh.

De Afdeling overweegt dat de aangetroffen doos met daarin een envelop met de adresgegevens van [appellante] voldoende bewijs vormt voor de aanname dat zij de overtreder is van de Afvalstoffenverordening. [appellante] betwist dit en stelt dat haar partner de envelop in de papiercontainer heeft gegooid. De Afdeling oordeelt echter dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet verantwoordelijk is voor de overtreding. De niet onderbouwde stellingen van [appellante] zijn onvoldoende om haar van de aansprakelijkheid te ontslaan. Het beroep wordt dan ook ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201709484/1/A1.
Datum uitspraak: 7 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 september 2017 heeft het college zijn beslissing om op 5 september 2017 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 (hierna: de Afvalstoffenverordening) van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte (€ 126,00) van de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 16 november 2017 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 augustus 2018, waar [appellante], vergezeld door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. F. Naghi-Zadeh, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 5 september 2017 naast de aangewezen inzamelvoorziening op de Prins Mauritslaan ter hoogte van huisnummer 15 is aangetroffen. Omdat in de doos een envelop met de adresgegevens van [appellante] is aangetroffen, stelt het college zich op het standpunt dat de doos van haar afkomstig is en dat zij als overtreder van artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening dient te worden aangemerkt.
2.    [appellante] betwist dat zij de overtreding heeft begaan. Zij stelt dat haar partner de envelop met de adresgegevens in de papiercontainer heeft gegooid. Volgens [appellante] is de doos waarin de envelop werd aangetroffen niet van haar. Zij vermoedt dat iemand de envelop uit de container heeft gehaald en in de doos heeft gestopt.
2.1.    Artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt: "Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt."
Artikel 5:25, eerste lid, luidt: "De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen."
Artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening luidt: "Het college kan aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt."
Artikel 9, eerste lid, luidt: "Het is de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot."
2.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 25 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2899, zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien die persoon aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
2.3.    Vast staat dat op 5 september 2017 naast een papiercontainer op de Prins Mauritslaan ter hoogte van nummer 15 een doos is aangetroffen met daarin een envelop met de adresgegevens van [appellante]. De doos kan derhalve tot haar worden herleid, zodat het college er van mocht uitgaan dat zij de overtreder is, tenzij [appellante] aannemelijk maakt dat zij niet degene is geweest die de doos in strijd met de Afvalstoffenverordening heeft aangeboden. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat niet zij, maar een ander, de doos op onjuiste wijze heeft aangeboden. De niet nader onderbouwde stellingen dat haar partner de aangetroffen envelop met meer oud papier in de papiercontainer heeft gegooid en dat mogelijk iemand de envelop uit de papiercontainer heeft gehaald en in de aangetroffen doos heeft gestopt, zijn daarvoor onvoldoende. Het college mocht dan ook een gedeelte van de kosten van de bestuursdwang op haar verhalen.
Het betoog faalt.
3.    Het beroep is ongegrond.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Lubberdink    w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2018
457-884.