ECLI:NL:RVS:2018:3639
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot verblijfsvergunningen
In deze zaak hebben vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun minderjarige kinderen, een verzoek ingediend bij de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek volgde op de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 23 juni 2017. De rechtbank Den Haag had op 9 oktober 2018 de beroepen van de vreemdelingen tegen deze afwijzingen ongegrond verklaard, waarna de vreemdelingen in hoger beroep gingen.
De vreemdelingen vroegen de voorzieningenrechter om te bepalen dat zij niet zouden worden uitgezet totdat er een beslissing op hun hoger beroep was genomen. Tevens vroegen zij om opvang en verstrekkingen op basis van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers gedurende deze periode. De voorzieningenrechter overwoog dat het verzoek, gezien eerdere uitspraken, voor toewijzing in aanmerking kwam.
De voorzieningenrechter besloot dat de vreemdelingen niet mochten worden uitgezet totdat op het hoger beroep was beslist en veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten, die in dit geval € 501,00 bedroegen, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand. Deze uitspraak werd gedaan op 7 november 2018 door mr. G. van der Wiel, in aanwezigheid van griffier mr. G.A. van de Sluis.